915
Bülow behoorde volgens de beschrijving van Bircher ontegenzeggelijk in
zijn goede jaren tot de beste krachten van het Duitsche leger. Zeer veel
goede hervormingen zijn door hem uitgedacht en doorgevoerd. Zijn ver
diensten werden door den Keizer erkend en vóór 1914 werd hij herhaal
delijk als toekomstig legercommandant genoemd. Een groot deel van het
succes der Duitschers was in den aanvang van den oorlog dan ook te danken
aan de leerschool van Bülow.
Doch hoe was zijn toestand, toen hij als commandant van het 2e leger
te velde trok. Hij was ziek. Uiterlijk waren nog geen duidelijk zichtbare
symptomen van het ernstige lijden waarneembaar, doch innerlijk knaagde
de worm, die dezen eik zou vellen. Ook hij leed aan een ernstigen graad van
vaat verkalking, welke reeds jaren te voren aanleiding had gegeven tot een
persoonlijkheidsverandering, zich vooral uitend in heftige aanvallen van
razernij en recfhthebberij. Mede als gevolg van zijn ziekte was hij zwaar-
hoorend bij het doove af en zooals vele doove menschen uitermate wan
trouwend tegenover zijn omgeving ingesteld.
Bovendien leed 'hij aan de ziekte van Basedow en mogelijk is ook daar
door ten deele zijn uiterst heftig optreden, als een soort van ontlading van
overkropte zenuwen, op te vatten. Zijn uitbarsting tegen Von Emmich na
St. Quentin is in dit licht te zienhet angstig kijken naar de bewegingen
der nevenlegers bij den slag aan de Sambre heeft ook niets meer van het
zelfvertrouwen en optimisme, dat Bülow in zijn beste jaren had gekenmerkt.
Na in 1915 een beroerte te hebben gehad, waaruit hij een half zij dige
verlamming overhield, stierf hij in 1920 aan een nieuwe attaque.
Ongelukkig voor Moltke en Bülow behoorde tot de troepen die in Sep
tember 1914 van het Westfront werden weggehaald om het Oostfront te
versterken ook Ludendorjf, die werd vervangen door generaal Lauenstein,
welke laatste in nog belangrijker mate dan Bülow lijdende was aan de
ziekte van Basedow. Hij wordt beschreven als een hypernerveus mensch,
die alvorens zijn morgenarbeid te beginnen vaak een flesch wijn gebruikte.
Hij stierf in 1917 in Düsseldorf aan myocarditis en mesaortitis.
Ten slotte Hentsch. Ook hij was ernstig zi<ek had juist vóór den slag
aan de Marne een zwaren galsteenaanval doorgemaakt. Zooals bekend,
werkt een dergelijk lijden intensief op den gemoedstoestand van den zieke
in zelfs de meest energieke personen kunnen na een ernstigen galsteen-
aanval een geestelijke inzinking krijgen, welke, wanneer zij een verant
woordelijk ambt bekleeden, fataal kan worden. Gedrukte gemoedsstemming,
melancholie, blijft vaak nog dagen lang na zoo'n aanval bestaan.
Hentsch was eigenlijk een hoog begaafd man, die terecht het vertrouwen
van Moltke en Bülow had en ook terecht een hoofdrol kon spelen, doch
door genoemd galblaaslijden verkeerde hij, mede en voornamelijk door de
uiterst heftige steenkoliek, welke hij een paar dagen voor het begin van den
Marne-slag had doorgemaakt in een melancholischen gemoedstoestand,
welke hem ongeschikt maakte om als raadsman der hooge legerleiding op
te treden. Een paar jaar later overleed hij in den Balkan na een galblaas
perforatie.
De slag aan de Marne is een tragisch voorbeeld hoe groote mannen door
hun abnormale lichamelijke en geestelijke gesteldheid een goed begonnen
onderneming volkomen hebben doen mislukken. De wereldgeschiedenis
geeft meer van die voorbeelden, te veel om ze hier op te sommen, naast
andere waarbij juist ziekten den mensch tot bovenmensdhelijke daden
inspireerden en hen die ook deden volbrengen (Caesar, Narses enz.).
De uitvoerige Verhandeling van generaal van Reekum, samengesteld met
gegevens uit Birchers „Die Krisis in der Marneschlacht" en de historisch-
critische studie van generaal Kabisch „Streitfragen des Weltkrieges", illus-
treeren op voortreffelijke wijze de dwingende noodzakelijkheid, dat de
leidende figuren in een oorlog, welke zoo enorm veel eischt van hun gees-