intendant, om alle onderdeelen van zijn „vak" te blijven beheer-
schen en „kwartiermeesters", als zij van huis uit waren, kon het
wel niet anders, of het „verplegings"werk genoot vaak niet die
belangstelling, welke het verdiende.
Dat velen het onbevredigende van dezen toestand hebben
onderkend, blijkt wel uit de tallooze publicaties over dit onder
werp in de vakliteratuur. Wij willen over deze publicaties hier
iets mededeelen.
In 1894 werd in de „Vereeniging ter beoefening van Krijgswe
tenschap" door den kapitein-intendant van het Indische leger
J. H. de Sauvage (leeraar aan de H. K. S.) een voordracht ge
houden over het onderwerp„Eenige beschouwingen over de
organisatie en den werkkring der militaire administratie van
het N. I. Leger" waarop eenig debat is gevolgd. De inleider stelde
namelijk toen reeds de vraag aan de orde, of de intendance (het
korps militaire intendanten) belast behoorde te blijven met den
„administratieven" dienst van het leger, dan wel, of zij zich meer
uitsluitend tot de legerverpleging moest bepalen. Aanleiding tot
het stellen van deze vraag was echter toen nog niet zoozeer de
toestand in Indië, als wel het feit, dat bij de behandeling der
oorlogsbegrooting van 1894 door één der Kamerleden den oud
intendant de Ras werd bepleit, om in het Nederlandsche leger
de intendanten te ontheffen van hunne bemoeienis met de „admi
nistratie". Ter toelichting worde nog vermeld, dat in de eerste helft
van de vorige eeuw in het Nederlandsche leger intendance en
administratie gescheiden waren, al had ook toen de intendance de
controle over de comptabiliteit, maar dat men, als gevolg van
den langdurigen vredestijd, was overgegaan tot samensmelting
der beide dienstvakken. De Ras betoogde nu, dat de oorlog van
1870 had geleerd, hoe belangrijk het intendance-werk was en
dat daarom de intendant niet anders moest zijn dan leger-
verpleger.
„Legerverpleging en comptabiliteit gaan niet samen" zoo luidde
zijn uitspraak.
Niettemin verklaarde de Sauvage zich een tegenstander van
een scheiding tusschen legerverpleging en comptabiliteit onder
het motief, dat het bewijs voor de OTivereenigbaarheid dezer
beiden niet geleverd was. Natuurlijk werd hij hierop aangevallen
in het debat en wel door den heer Breijer, die er op wees, dat
de inleider evenmin had aangetoond, dat legerverpleging en comp
tabiliteit „per sé" vereenigd moesten zijn. Deze debater achtte
dit ook moeilijk te bewijzen, omdat beide onderdeelen van leger-
verzorging juist vaak zoo geheel aan elkaar tegenstrijdige eischen
stellen.
Merkwaardig, althans teekenend voor dien tijd, is echter, dat
de inleider in zijn repliek toegaf, dat intendance en comptabiliteit
best gescheiden konden worden, maar dat er dan in vredestijd
854