voor de intendanten niet voldoende werk zou zijn Deze uitspraak steunde op een gedeelte van zijn inleiding, hetwelk letterlijk als volgt luidde Hoe vreemd moet men toen nog hebben gestaan tegenover dit zgn. werk der oorlogsvoorbereiding, dat men de thans nogal naïef aandoende opvatting huldigde, als zou ooit het moment kunnen worden bereikt, dat „de noodige voorbereidingen voor den oorlogs toestand van de intendance" gereed zouden zijn. Als eerste en zeker niet onbelangrijkste bate van de latere afscheiding van de Intendance kan dan ook wel worden beschouwd, dat men met dit voorbereidend werk is „aangevangen" en dat daarbij het inzicht is ontstaan, dat deze arbeid „nooit zal mogen eindigen". Integendeel, hoe verder men daarmede gevorderd is, hoe meer moeite het kost, om het reeds bereikte „up to date" te houden. De omstandigheden, waarop getroffen regelingen gebaseerd zijn, veranderen voortdurend, wisseling van personeel vereischt steeds weer opnieuw inwerken, de techniek schrijdt immer voort, hetgeen ook op de „methoden van legerverpleging" van invloed is, kortom, het zoo uiterst belangrijke werk der oorlogsvoorbereiding zal ook op het werkprogramma van de Intendance steeds een belangrijke plaats moeten innemen, terwijl de reeds tot stand gekomen regelingen voortdurend object van studie en vergelijking behooren te zijn voor het personeel, dat later met de uitvoering kan worden belast. Ook in de daaropvolgende jaren verschenen nog tal van artikelen in de vakliteratuur, waarin telkens weer gewezen werd op het uit elkaar groeien van de werkzaamheden bij de Militaire Administratie. In enkele dezer bijdragen werd gepleit voor een splitsing van het korps intendanten in personeel van den admi nistratieven en van den technischen dienst, waarbij dan voor het laatste uitsluitend H.K.S.-abituriënten bestemd zouden moeten worden. Ook treft men de klacht aan, dat de intendanten te veel in beslag werden genomen door de administratieve werkzaamheden, waardoor het eigenlijke verplegingswerk bleef liggen. 855 „Wanneer toch eenmaal de noodige voorbereidingen voor den „oorlogstoestand van de intendance gereed zijn, dan vereischt de „verpleging van het leger in tijd van vrede van dit dienstvak niet „meer zoo vele zorgen, dat men daarvoor alleen een uitgebreid per- „soneel in dienst zou kunnen houden. In tijd van oorlog daarentegen „is de taak der intendance zoo zwaar, dat men ook rekening houdende „met te verwachten verliezen aan personeel, groot gevaar loopt van „zelfs bij de ruimste organisatie handen te kort te zullen schieten. „Het is dus naar mijne meening eene gelukkige omstandigheid dat „de intendance in vredestijd, naast haren werkkring met betrekking „tot de legerverpleging, kan arbeiden op een ander gebied, dat in „tijd van oorlog van zelve op den achtergrond geraakt, ik bedoel op „het gebied der comptabiliteit".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 44