was geschoven. Het waren nog steeds administrateurs, die deel
uitmaakten van het afgescheiden dienstvak en het behoeft dus
geen verwondering te wekken, dat zulks nog geruimen tijd zijn
stempel zou drukken op de wijze, waarop het nieuwe dienstvak
zijn taak zou opvatten en vervullen. Verbetering was eerst te
verwachten, wanneer de opleiding aan de H. K. S. grondig zou
zijn herzien en de abituriënten van de aldus in het leven geroepen
„nieuwe school" hun invloed op het Intendance-werk zouden
kunnen doen gelden. Wanneer men dan bedenkt, dat een jaar
na de scheiding de wereldoorlog uitbrak, waardoor niet alleen
het onderwijs aan de H. K. S. enkele jaren werd gestagneerd,
maar ook ontredderd, doordat allerlei theorieën, welke daar waren
verkondigd, door de ervaringen, opgedaan in dezen oorlog, onhoud
baar blekendat voorts de leerkrachten aan de H. K. S., die
toch de hervormingen moesten aanbrengen, vooralsnog van de
„oude school" waren dat altijd een groot aantal jaren verloopt
tusschen aanmelding voor de Intendance-opleiding en daadwer
kelijke deelname aan het Intendance-werk in Indië dat tenslotte
dergelijke „nieuw-lichters" voor de doorvoering van hunne
modernere ideeën meestal nog op grooten tegenstand stuitten bij
de oudere Intendance-officieren, die toch de verantwoordelijkheid
droegen, dan zal men begrijpen en ook billijken, dat het tempo,
waarin het nieuwe dienstvak zijn eigen werkprogramma uit
bouwde en aan de eischen des tijds aanpaste wel wat langzaam
misschien te langzaam is geweest.
Voorts is men bij elk wapen of dienstvak voor de werkprestaties
afhankelijk van het personeel, waarover kan worden beschikt en
het kan niet worden ontkend, dat de Intendance sedert haar
afzonderlijk bestaan in dat opzicht niet is verwend.
Is het moeilijk, om zich uit te spreken over de kwaliteit van
dat personeel en dient men zich daarbij te bepalen tot het wijzen
op de onmogelijkheid van het toepassen van een behoorlijke
selectie in verband met de geringe animo, om zich voor opleiding
tot intendant aan te melden, v.w.b. de kwantiteit staan ons
duidelijk sprekende cijfers ten dienste.
Bij de scheiding kreeg de Intendance een formatie van 21
intendanten, thans telt zij er nog maar 14
Wij willen gaarne aannemen, dat de verdeeling van het per
soneel over de beide dienstvakken in 1913 (uiteraard nog door
intendanten zoo uitgezocht) nog eenige correctie behoefde, maar
dat het verloop van de hiervoren vermelde cijfers in overeen
stemming zou zijn met de ontwikkeling van den omvang en de
beteekenis van de werkzaamheden bij het dienstvak der Inten
dance gedurende de afgeloopen 25 jaren, zal toch wel niemand
willen gelooven. Dit brengt ons vanzelf op een bepaalde conclusie,
welke wij zij het ook onder een zekere reserve zouden willen
859