trekken m.b.t. de resultaten, welke sedert de reorganisatie zijn bereikt. Bij een staand leger, als het Kon. N.-I. Leger toch in wezen is, heeft elke dienst, dus ook de Intendance allereerst tot taak zijn deel van de instandhouding van dat leger in vredestijd voor zijn rekening te nemen. Daarnaast heeft men zich echter ernstig voor te bereiden op en te oefenen voor de oorlogstaak, welke toch onder geheel andere omstandigheden, volgens geheel afwijkende methoden en voor een veel grooter leger moet worden vervuld. Eerstgenoemde taak is concreet en de „straf volgt hier onmid dellijk op de zonde", hetgeen natuurlijk in hooge mate preventief werkt op een eventueel bestaande neiging, om deze taak te verwaarloozen. Laatstgenoemde taak echter is meer van abstrac- ten aardvoor een deel gaat het hier om „papieren regelingen", terwijl verwaarloozing van deze taak niet onmiddellijk tot scha delijke gevolgen aanleiding geeft. Alleen, wanneer er eens wer kelijk oorlog uitbrak, zou een onvoldoende voorbereiding zich geducht wreken, maar Indië is tot nu toe (gelukkig) nog buiten den oorlog gebleven. Wij hebben deze tegenstelling met opzet eens scherp belicht, om eerst de gevolgen van een onevenwichtige arbeidsverdeeling terdege onder het oog te zien. En nu de conclusie, nml. dat men zich in het algemeen niet kan onttrekken aan den indruk, dat ook thans aan de eerste taak nog te veel voorrang wordt verleend ten koste van de tweede. Wij schreven reeds, dat wij deze conclusie onder een zekere reserve zouden trekken en wel hierom, wijl een groot gedeelte van de resultaten van den aan deze tweede taak verrichte arbeid niet voor openbaarmaking in aanmerking komt en dus ontgaat aan den belangstellenden buitenstaander. Mocht de conclusie niet juist zijn, zooveel te beter is zij echter wel juist, dan is hier een verwijzing naar de reeds eerder genoemde formatie-cijfers op haar plaats, want dan rijst immers de vraag, of men op het Intendance-personeel niet zoodanig heeft beknibbeld, dat het eenvoudig onmogelijk was, om met het restant veel meer te doen dan het verzorgen van de instandhouding van het leger in vredes tijd. In dit verband mag worden gewezen op het feit, dat een 6-tal jaren geleden een kapitein-intendant uit de formatie ver dween, die aan het hoofd stond van het kantoor „mobilisatie en oefeningen", welk kantoor sedertdien zijn vaste hoofd moest missen. Anderzijds mag evenmin worden nagelaten te wijzen op de wellicht bestaande mogelijkheid, om binnen het kader van de huidige enge formatie een zoodanige herverdeeling in de werk zaamheden aan te brengen, dat het verstoorde evenwicht in de vervulling der beide taken weer z.v.m. wordt hersteld. Hierbij zal men niet ontkomen aan den eisch, dat het werk m.b.t. de vredesverpleging in wat korteren tijd (dus wat minder in de puntjes) wordt verricht. Gaarne halen wij hier een gedeelte aan 860

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 49