grootste fouten kan begaan, zonder dat er een haan naar kraait.
In het algemeen kan echter worden verklaard, dat alleen reeds
het werk, verbonden aan de zgn. vredesverpleging, zoowel in
de breedte, als in de diepte aanzienlijk in omvang is toegenomen
en dat de Intendance ondanks een voortdurende vermindering
van personeel, dezen arbeid op minstens bevredigende wijze heeft
weten te volbrengen. Wij denken hier bijv. aan de invoering van
de Europeesche militie, het nog steeds voortgaande proces van de
verschuiving der aanschaffingen van het moederland naar Indië,
toenemende bemoeienis met het toezicht op de voeding, kazer
neering, e.d., centralisatie van de leiding bij het houden van
openbare aanbestedingen, ook ten behoeve van eenige burgerlijke
departementen, enz.
Worden er voorts niet elk jaar tal van manoeuvres gehouden,
waarbij een intendant voor de geheele verpleging heeft te zorgen
en zijn er eigenlijk ooit klachten van eenige beteekenis over de
wijze, waarop zij zich van hunne taak kwijten
En wanneer men in de gelegenheid is geweest een studie te
maken van de ontwikkeling in het verplegingswezen gedurende
de laatste 25 jaren, dan blijkt, dat de Intendance ook op het
gebied van de voorbereiding voor hare oorlogstaak niet stil heeft
gezeten, al is in dit opzicht het vereischte tempo misschien nog
niet bereikt.
Op één punt zijn de verwachtingen van de reorganisatie zeker in
vervulling gegaan, nml. dat ook officieren, afkomstig van de
wapens, zich voor de Intendance zouden aanmelden. Gedurende
de laatste 15 jaren werden 22 officieren bij de Intendance ge
plaatst (van de 26 opgeleiden) hieronder bevonden zich 12
officieren, afkomstig van de wapens (dus meer dan de helft) en
10 officieren van de militaire administratie. In opleiding zijn
momenteel, m.i.v. hen, die in 1938 werden toegelaten, 9 offi
cieren, waarvan 5 afkomstig van de wapens.
Dat deze opleiding inmiddels geheel van karakter is veranderd
en thans volkomen is aangepast aan het uitsluitende Intendance-
werk, hetwelk de opgeleide officieren later zullen hebben te
verrichten, hopen wij voldoende te hebben aangetoond in de
bijdrage over dit onderwerp in het Juli-nummer van dezen
jaargang.
Zooals wij reeds eerder schreven, achten wij den tijd nog niet
gekomen, om definitief vast te stellen, of de van de scheiding in
1913 m.b.t. de Intendance gekoesterde verwachtingen volledig in
vervulling zijn gegaan, maar wel is naar onze meening reeds
overduidelijk gebleken, dat men toen de goede richting is inge
slagen en daarom is er alleszins reden, om op den len October
1938 het dienstvak der Intendance met zijn zilveren jubileum geluk
te wenschen en daarbij de hoop uit te spreken, dat het er in slagen
862