waar deze zich tot het bieden van weerstand hebben ingericht. Hoewel het doel van hun agressie was de Chineesche bevolking te bevrijden van de onderdrukking door eene corrupte, met communistische gevoelens besmette en anti-Japansch gezinde regeering, heeft die bevolking juist het meest te lijden van deze ongevraagde reddingspogingen, daar wat de Japansche legers niet verwoesten bij hun opmarsch, door ononderbroken luchtbombar dementen met den grond wordt gelijk gemaakt. Tenminste een millioen burgers heeft reeds het leven gelaten, naar schatting zijn een 30 millioen zwervende en hebben nog meer millioenen alle hebben en houden verloren. Het Chineesche volk is gewend aan rampen, bijna geen jaar gaat voorbij of watersnood dan wel droogte eischt honderdduizenden menschenlevens, maar deze ramp door menschenhand bereid, overtreft wel alles wat in de annalen der 3000-jarige Chineesche geschiedenis staat opgeteekend. Nog is het einde niet in zicht. Een vol jaar woedt nu deze oorlog, en indien er al wijzigingen zijn gekomen in de situatie, dan kan men moeilijk zeggen, dat deze ten nadeele zijn van de Chineezen. Zij hebben wel is waar het bestuur over een belangrijk deel van hun rijk moeten opgeven, maar daarmede is de oorlog nog geens zins beslecht. Integendeel de Japansche agressie en niet het minst de wijze, waarop de Japanners meenen den oorlog te moeten voeren heeft het Chineesche volk uit zijn inertie opgewekt, en het vereenigd, zooals het nog nooit was, geschaard om zijn regee ring, waarvan het hoofd, generaal ChiangKaiShih, een nationale held is geworden. De Japanners begonnen den strijd tegen de regeering van ChiangKaiShihthans strijden zij tegen het Chineesche volk en den oorlog kunnen zij alleen winnen, wanneer het moreel van het volk gebroken is en het het hoofd in den schoot legt. Daardoor staan zij thans voor een veel moeilijker probleem dan een jaar geleden. Toen hadden zij den oorlog kunnen winnen door eene soepele politiek, door een sparen van de bevolking, door financieele bevoordeeling van het bezittende deel der natie (industrieelen, kooplieden, reeders, bankiers). Thans echter, nu meer dan twee derde van de industrie is vernietigd en alle wel vaart heeft opgehouden te bestaan, kan men even goed doorvech ten tot het bittere einde, in de hoop, dat de vijand het eerst aan uitputting bezwijkt, of althans mede te gronde gaat. Zoo strijdt men aan Chineesche zijde door, niet in de verwachting eene over winning te zullen bevechten, doch slechts met het doel den opmarsch des vijands zoo lang mogelijk te vertragen en zoo kostbaar mogelijk te maken. Men moet zich werkelijk verbazen over het moreel van den Chineeschen soldaat, die immer weer bereid is stelling te nemen tegenover een vijand, dien hij niet zal kunnen verslaan, noch zelfs tegenhouden, en die hem, dat staat vast, steeds weer met hevige verliezen zal terugdrijven. 867

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 56