Waarop door de Regeering op 10 Augustus 1938 in tweeden
termijn als volgt werd geantwoord
De geheimzinnigheid gaat zoover, dat er een zekere censuur wordt
uitgeoefend op de uitingen van officieren. Wij hebben in vroegere
jaren gevraagd om deskundige, dus militaire, sprekers, zoo gauw het
over defensie-aangelegenheden ging. Dat is ons 3 jaar geleden voor
den laats ten keer toegestaan, maar, zooals de heer Kruyne het vorige
jaar ook reeds gezegd heeft, sindsdien is dat geweigerd. Geweigerd
niet in dezen zin, dat ons geen sprekers ter beschikking werden
gesteld, maar geweigerd op deze wijze, dat ieder, die zich als spieker
beschikbaar stelde, tevoren zijn lezing moest inleveren bij het leger
bestuur en dus een censuur moest ondergaan. Ik vraag mij af, als er
werkelijk dat vertrouwen is in het leger, waar de legerleiding voort
durend op wijst, is een dergelijke ongemotiveerde censuur dan noodig
En verder vraag ik, wat voor waarde dan in ons college, met overigens
alle waardeering, die ik voor hem heb, het militaire lid heeft, die ziel1
dan toch evenmin zoo vrij zal kunnen uiten als voor een goeden
gang van zaken wenschelijk is.
Als ik nog even ons standpunt wil resumeeren, wil ik dit zeggen,
dat wij ten volle achter de Regeering willen staan in de moeilijke
omstandigheden, welke zich voor Nederlandsch-Indië voordoen, nu
en ook in de toekomst, en dat wij daarnaast gaarne fouten, welke
wij gemaakt mochten hebben, zullen erkennen.
(De heer SoangkoeponDat is ridderlijk).
Er is geen kwestie van koppigheid in deze zaak, dat is uitgesloten,
maar wij eischen voor ons het volle recht van critiek, dat ons is
gegeven in de Grondwet en in de Indische Staatregeiing.
De rede van den heer Verboom, M. d. V., waarin het geachte lid
de door de V.C. geoefende critiek op de legerleiding en de reactie
daarop van de Regeering behandelde, geeft nog tot eenige opmerkingen
aanleiding.
De heer Verboom roept in herinnering terug, dat de uitlatingen
van den voorzitter zijner partij, waarvan het geachte lid zegt zich
er bij te kunnen neerleggen als men meent, „dat misschien die woor
den niet in alle opzichten juist zijn geweest" de Regeering beoor
deelt ze heel wat strenger. M.d.V. door het bestuur zijn terugge
nomen. Het geachte lid haalt de passage aan, waarin dit is geschied.
Indien de verklaring van het bestuur niet meer dan die passage had
bevat, zou deze aangelegenheid reeds lang de aandacht niet meer
hebben gevraagd. De heer Verboom is echter niet volledig geweest
en heeft verzuimd te vermelden, dat in dezelfde verklaring voor het
teruggenomene iets in de plaats is gesteld, dat niet aanmerkelijk van
des voorzitters uitlatingen verschilt. Door te stellen „dat er althans
„onder een deel der hoogere officieren speciaal onder de officieren
van den troep ontstemming, misnoegdheid, teleurstelling, ontevre-
denheid zoo men wil, valt op te merken over den huldigen gang
'van zaken wat betreft onze defensie", scheidt het bestuur Leger
leiding en een deel der hoogere officieren en stelt ze tegenover elkaar.
Is het nu waarlijk noodig, M.d.V., aan te toonen hoezeer dit ingaat
tegen de discipline en de onvoorwaardelijke en vertrouwensvolle
samenwerking, die de verhouding tusschen Legerleiding en hoogere
officieren behoort te beheerschen De Regeering heeft in de ver
klaring die Zij gaf en handhaaft, niets te veel gezegd. Vooral van
eene partij, die veelvuldige relaties in het leger onderhoudt en gaarne
mede officieren onder haar candidaten voor vertegenwoordigende
lichamen opneemt, moet juist begrip en eerbiediging van deze verhou
dingen worden verwacht. Indien de heer Verboom verklaart, dat