Laatstgenoemde kreeg echter in 1912 een nieuwe kans als leider
van een wetenschappelijke expeditie uitgezonden door de „Maat
schappij ter bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der
Nederlandsche Koloniën" ter exploratie van het hooggebergte om
den Wilhelminatop. 21 Februari 1913 werd het hoogste punt be
klommen.
Een tweede Engelsche expeditie onder Wollaston gelukte het
in Januari 1913 de eeuwige sneeuw der Carstensztoppen te bei ei
ken, eenige honderden meters onder den hoogsten top. Een steile
ijsmuur belette een verder voorwaarts gaan.
In 1914 kon als resultaat worden geboekt, dat de stroomgebieden
van vrijwel alle rivieren waren verkend, aan de zuidkust in alge-
meenen zin tot aan den voet van den centralen bergketen, terwijl
van de Noordkust uit de voet van de andere zijde van dien keten
op enkele punten was bereikt aan de Geelvinkbaai tot op den
kam van het Weylandgebergte en tot aan den Westelijken voet
van het Van Reesgebergte.
Na 1914 zijn geen tochten meer ondernomen, welke in belang
rijke mate hebben bijgedragen tot de exploratie van onbekende
gebieden. Door den Opsporingsdienst van het Mijnwezen werden
eenige geologisch-mijnbouwkundige tochten in den Vogelkop en
op de Noordkust van Nieuw-Guinea ondernomen, evenals in het
gebied tusschen de Britsche grens en den beneden Mamberamo.
Een belangrijke wetenschappelijke expeditie werd in de jaren
1920-1922 uitgezonden door het Indisch Comité voor Wetenschap
pelijke onderzoekingen met zeer ruimen regeeringssteun. Het
hooggebergte ten Noorden van den Wilhelminatop werd verkend
en die top van de Noordzijde beklommen.
De laatste groote expeditie was de Nederlandsch-Amerikaansche
expeditie van 1926 naar het Nassaugebergte ten Noorden van de
Cartstensz- en Idenburgtoppen.
In 1932 en 1933 werden bodemkundige onderzoekingen gedaan
bij het Sentanimeer en in den Vogelkop (Manokwari, Anggi-
meren, Sorong, Wai-Samson en de Amberbakenstreek)
In de jaren 1935, 1936 en 1937 werd door de K.N.I.L.M. in
opdracht van de Nederlandsch-Nieuw-Guinee Petroleum Mij. de
luchtkaarteering van ruim 10 millioen hectaren van Nederlandsch-
Nieuw Guinea ter hand genomen.
In het „Tijdschrift „Nieuw-Guinea"van 15 Augustus 1937
geeft Kapitein Mr. R. N. de Ruyter van Steveninck een kort
overzicht „Het Luchtkaarteeringswerk in Nieuw-Guinea" waarm
duidelijk de werkwijze, welke werd gevolgd, is aangegeven.
Een staf van 28 geologen, assistent-geologen en geophysica
bijgestaan door 41 opnemers, teekenaars enz. en 400 koelies en
mandoers zijn thans voornamelijk in den Vogelkop bezig met
een globaal geologisch onderzoek aan de hand van de luchtfoto s.
941