3. DE METHODE VAN DE EXPLORATIE.
Er bestaat een merkwaardig verschil tusschen de wijze waarop
tot nu in het Nederlandsche en in het Australische gedeelte is
geëxploreerd. In de „Territory of Papua" wordt gedurende de
laatste kwarteeuw onder de krachtige leiding van Gouverneur
Murray stelselmatig door de bestuursambtenaren het onbekende
gebied verkend. Deze verkenningen geschieden vrijwel zonder
hulp van buiten het gebied. De politietroepen, die een bestuurs
ambtenaar begeleiden, zijn bijv. altijd Papoea's. Ook goudzoekers
(prospectors) hebben veel tot de bekendheid van verschillende
streken bijgedragen, evenals de z.g. „recruiters", die zich belasten
met het engageeren van werkvolkin dit verband mogen we
ook niet nalaten de zendelingen te noemen. Eenmaal verkende
gebieden werden in den regel niet meer losgelaten de vestiging
van een bestuurspost volgde op den exploratietocht, anders be-
teekende een expeditie slechts „an expenditure of money without
any tangible result". Exploratie en exploitatie gaan hier dus hand
in hand.
Dit nu kan van het Nederlandsche systeem niet gezegd worden,
maar hierbij bedenke men, dat het doel van de exploratie was
een algemeen overzicht van de gesteldheid van land en volk te
verkrijgen, teneinde daarna te kunnen uitmaken waar en hoe
zou worden geëxploiteerd. Deze doelstelling vindt haar recht
vaardiging in het feit dat, uit een zuiver economisch oogpunt
de exploitatie voor ons niet urgent was en ook nu nog niet is.
Dit voor oogen houdende moet dan ook de militaire exploratie,
zooals deze is verricht, voor het Nederlandsche gebied als het
juiste middel worden aangemerkt. Vermeerdering van de
geographische kennis stond op den voorgrond. „Noch in het
volbrengen van doorsteken, noch in het bereiken van de hoogste
toppen, hoe indrukwekkend ook naar buiten" zag men heil.
Daarom waarschuwde de Legercommandant in een „Nota
betreffende de exploratie van Nieuw-Guinea" (1910) tegen „het
exploreeren langs enkele lijnen zonder een daaraan geëvenredigde
werkzaamheid in de breedte".
De uitvoering van de verkenningen werd begunstigd door de
aanwezigheid van talrijke groote rivieren, die met kleine
zeeschepen tot ver in het binnenland zijn te bevaren. Nadat men
de rivier zoover mogelijk met een zeeschip had opgevaren, werd
op dat punt een centraal bivak ingericht (basisbivak). Van daar
ging men per motorsloep stroomopwaarts, totdat ook dit soort
vaartuigen niet meer verder konmen stichtte dan een stoom-
motor-)sloepenbivak. De rivier werd nu gevolgd met prauwen,
op geregelde afstanden werden vivresdepots geplaatst (le, 2e, enz.'
prauwenbivak). Van het laatste prauwenbivak begon de land-
tochtde lengte hiervan was in de eerste plaats afhankelijk
van het aantal dragers, soms richtte men ook nog étappenbivaks
944