van Danakil en Aussa, dat zich langs de kust van de Roode Zee
uitstrekt.
In het noorden en zuiden tref men een wijdvertakt net van
rivieren aan, die over 't algemeen door diep ingesneden kloven
en dalen stroomen. Zonder uitzondering onbevaarbaar door het
groote verval en de vele stroomversnellingen en watervallen, zijn
ze (behalve de Blauwe Nijl) bovendien in den drogen tijd vrijwel
zonder water en overstroomen in den regentijd op groote schaal
het omliggende oevergebied. De voornaamste rivieren zijn
In het noordende Blauwe Nijl, die zijn oorsprong in het
Tana-meer vindt, met ten noorden daarvan de Atbara, in den
bovenloop verdeeld in de Mareb en Setit met de Takazzé.
In het zuidende Webi Shebelli met den Fafde Dsjuba,
voortzetting van de Canale Doria en den Web.
Vooral deze laatste rivieren vervullen een groote rol, daar de
rivierdalen de natuurlijke en eenig bruikbare opmarschwegen
vormen naar Abessynië.
Het Tana-meer ligt op 1750 m hoogte en heeft de geweldige
oppervlakte van 3600 km2. Het levert in alle jaargetijden een
zeer aanzienlijke hoeveelheid water aan den Nijl, waarin de reden
is gelegen van de groote Engelsche interesse voor de gebeurtenis
sen in dit gebied.
Het klimaat, hoezeer tropisch als in Ned.-Indië, is nochtans
ten zeerste verschillend van het onze, als gevolg van de geheel
andere bodemgesteldheid en de gemiddeld veel grootere hoogte
van het berg- en hoogland. Alleen het laagland langs de kusten,
voor zoover dit geen woestijn is, heeft een klimaat overeenkomend
met het Indische. Tot dit „heete land" rekent men het gebied tot
ongeveer 1800 m hoogte, waarboven eerst het grootste en belang
rijkste gedeelte van Abessynië is gelegen, behoorende tot het
„gematigde land" van 1800—3000 m hoogte. Waar bij ons ves
tigingen hoven 1800 m uitzondering zijn en slechts zeer weinigen
zich op een dergelijk niveau ophouden, zien we dus in Abessynië
het leven en ook de strijd zich op deze hoogten afspelen, met
een gemiddelde dagtemperatuur van 20° C, welke 's nachts vaak
tot het nulpunt zakt. Boven 3000 m heeft men tenslotte het „koude
land", met des nachts vorst, sneeuw en ijs.
De regentijd, waarin practisch alle verkeersmogelijkheden tot
nul worden gereduceerd, en welke derhalve in militair opzicht
ook van het uiterste belang is, duurt normaal in het hoogland
van Mei tot September. Uiteraard zijn hierbij verschillende varia
ties te verwachten, vooral in het oostelijk gedeelte van het land.
Het wegenstelsel is in Abessynië uiterst primitief, uitgezonderd
de ongeveer 800 km lange spoorweg van Djibouti naar Addis
Abeba, aangelegd en beheerd door een Fransche maatschappij.
Deze spoorweg vormt den hoofdverkeersweg voor in- en uitvoer
en voor de verbinding naar de zee en het buitenland.
979