slagen, dan was het te verwachten, dat de rest spoedig uiteen zou
vallen, gezien de geringe eenheid en samenhang, welke in het
land van den Negus bestonden. Echter werden niet alle beschik
bare krachten in het noorden geconcentreerd, doch werd een deel
naar Somaliland gezonden om vandaar op te rukken in de richting
van Harrar en Dire Dawa, aan den spoorweg van Djiboeti naar
de hoofdstad. Door deze nevenactie hoopte men, behalve een
bescherming van eigen gebied tegen vijandelijke invallen, een
aanzienlijk gedeelte van de Abessynische strijdmacht te binden.
Deze toch zou in het onzekere verkeeren of de aanvaller via
Gorahei-Sasabaneh op Harrar zou aanrukken, dan wel den weg
via Dolo-Canale Doria en Abessynische Kloof naar Addis Abeba
zou nemen. Het strategische voordeel te kunnen opereeren
op de binnenlijnen, dat deze wijze van optreden in het algemeen
aan de Abessynische oorlogsleiding bood, achtte men o.i. terecht
van weinig belang, gezien de gebrekkige leiding, de slechte
verkeerswegen en de weinige strategische mobiliteit van de Abes
synische troepen.
Zoo zien we dus als algemeen strategisch plan
a. het hoofdleger, dat uit het noorden via Adoea Makallé
Dessié naar de hoofdstad zou oprukkensterkte ongeveer
a van het totaal
b. het zuidleger, uit Somaliland in algemeen n.w.-richting
zich bewegend, met als doel Harrar en den spoorweg naar Addis
Abeba.
De westvleugel van het leger uit Erytrea zou beschermd worden
door een colonne, welke door de laagvlakte van Wolcait in de
richting van het Tana-meer zou optrekken, daarbij tegelijkertijd
de verbinding met den Soedan afsnijdend.
In het oosten moest een colonne van Assab uit in z.w.-richting
oprukken langs de grens van Fransch Somaliland, met het twee
ledig doel de verbinding tusschen deze kolonie en Abessynië
zooveel mogelijk te verbreken en tevens de stammen in dat gebied,
in het bijzonder den Sultan van Aussa, in toom te houden.
28 Maart 1935 werd Generaal DE BONO tot opperbevelhebber
van alle troepen in Oost-Afrika benoemd. Hieronder viel dus ook
Somaliland, waar echter onder hem een aparte commandant werd
aangewezen, die een groote mate van zelfstandigheid behield.
DE BONO was reeds in Januari 1935 in Erytrea aangekomen en
als Hooge Commissaris voor Oost-Afrika belast met alle voor
bereidende maatregelen, welke noodig waren om tegen October
van dat jaar met de operaties te kunnen beginnen. Hij was toen
reeds 70 jaar oud met een 50-jarige ervaring als koloniaal officier
en had vele belangrijke functies vervuld. O.m. was hij Gouverneur
van Tripolitanië geweest, terwijl hij gedurende de laatste jaren
vóór zijn benoeming tot Hoogen Commissaris van Oost-Afrika,
986