drie eerste eeuwen, welke op de ontdekking volgden is men
vrijwel niet verder gekomen dan den buitenkant.
In 1606 stelden de Spanjaarden vast, dat het nieuwe land een
eiland was. Onze aanraking met Nieuw-Guinea dateert van 1660,
toen de V.O.C. het recht van den Sultan van Tidore verkreeg om
Van „de Papoe en alle eilanden van dien" slaven of „andere goede
ren" desgewenscht te halen. In 1678 plant Joh. Keits de Neder-
landsche vlag op de meest Westelijke punt van het schiereiland
Onin. De souvereiniteitsrechten zijn gegrond op het contract, dat
de V.O.C. in 1779 sloot met den Sultan van Tidore, waarbij deze
erkende zijn rijk (waartoe ook een gedeelte van NieuwJGuinea
behoorde) in leen te hebben ontvangen van de V.O.C. Van tijd
tot tijd werden de kusten van dit eiland door de Nederlanders van
de Molukken uit bezocht.
De gebiedsverdeeling van de Oostelijke helft geschiedde in 1885,
toen Engeland het zuidelijk en Duitschland het noordelijk deel van
Oost-Nieuw-Guinea in bezit namen.
In de tweede helft der 19e eeuw werden eenige tochten gemaakt,
waarbij men iets verder het binnenland indrong o.m. werd het
Arfak gebergte in den Vogelkop beklommen, en de Mamberamo
tot het Havikeiland opgevaren.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat in een militaire memorie
van 1899 te lezen staat
„Verder dan tot een oppervlakkige kennis van de kuststreken
heeft men het nog niet gebrachteen blik op de kaarten, ook de
laatstvervaardigde, waarop de aanduiding Onbekend binnenland
overal voorkomt, bewijst deze bewering volkomen".
In 1898 kwamen de eerste bestuursvestigingen tot standte
Manokwari en Fak-Fak werden controleurs geplaatst, zij werden
onder den resident van Ternate gesteld.
Het waren ook reeds in dien tijd de internationale verhou
dingen, welke tot uitbreiding van het bestuur noopten. De vele
sneltochten, ondernomen door stammen van ons gebied in het
Engelsche territoir, gaven moeilijkhedenstrafexpedities van
Engelsche zijde overschreden de grens. Het stond aan Nederland
die wilde stammen in bedwang te houden. De bestuursvestiging
en het plaatsen van een militair detachement te Merauke waren er
het resultaat van. Zuid-Nieuw-Guinea werd een afzonderlijke
assistent-residentie.
Tot 1907 bleven de tochten naar het binnenland van beperkten
omvang. De omgeving van de Humboldtbaai met het Sentani-meer
en ook het Jamoer-meer (nabij de West-grens van „de romp")
werden bezocht. De rivieren aan de Maccluergolf werden verkend,
voetreizen door het schiereiland Onin ondernomen. De doorsteek
van de Bintoenigolf naar de Geelvinkbaai, evenals de tochten van
de noord- en oostkust van den Vogelkop waarbij het Kebargebied
en de Anggimeren werden bezocht, verdienen vermelding.
937