uitgestorven plattelandsteden en dorpen vinden, en moét deze
ontwikkeling eindigen met de leegstaande wereldsteden. Neder
land kent die instortende plaatsjes ook, hoewel in ons land de
bevolking nog toeneemt, maar de vlucht naar de groote stad
in nog sterkere mate. In Frankrijks provincie kan, wie dat wil,
geheel ontvolkte dorpen koopen.
Thans het beeld uit de Oudheid Samara, de 33 kilometers
lange stad aan de Tigris, werd reeds in de 10e eeuw geheel
verlatenPatalipoetra in India was in de 7e eeuw nog slechts
een monsterachtige onbewoonde huizenwoestijn. Wij kennen een
gansche reeks antieke beschrijvingen van de eertijds beroemde
wereldsteden (o.a. Rome), welker ledig staande huizenrijen
langzaam aan ineenstortten, terwijl op het Forum en in het
Gymnasium de kudden weidden, en koren werd geteeld in het
Ampitheater, welks beelden en zuilen nog omhoogstaken. In de
5e eeuw telde de vroegere reuzenstad nog slechts een aantal
bewoners als van een dorp maar de oude Keizerlijke paleizen
waren nog bewoonbaar.
Zoo is het einde der wereldstad Gegroeid uit de oorspronke
lijke markt tot cultuurstad en wereldstad, offert zij ziel en lichaam
van hare scheppers aan de grootsche ontwikkeling tot haar
oppersten bloeiom uiteindelijk ook zich zelve te vernietigen.
Keeren wij thans weder tot de naties. Wij kunnen deze
onderscheiden in antieke, magische1) en westersche. Tot de
eerste behoort men door het bezit van het burgerrecht, tot de
de tweede door eenige sacramenteele handeling (besnijdenis,
doop). De antieke natie is innerlijk verbonden aan een of meer
steden (Rome, Athene, Byzanthium), doch meer dan nationale
punten zijn dat niet. De westersche natie is verbonden aan een
geheele landstreek, doch de magische natie kent vaderland noch
moedertaal en is b.v. bij de Arabieren de eenig' zichtbare uit
drukking van hunne saamhoorigheid het schrift. Toch is dit in
den volsten zin des woords magische nationaliteitsgevoel zoo innig
en vast, dat wij Westerlingen het niet kunnen begrijpen. Deze
zwijgende, natuurlijke samenhang, zooals wij die voor een deel
nog aantreffen bij de tegenwoordige Joden te midden van hunne
Avondlandsche gastvolken, is een voorbeeld van een magische
gemeenschap. Een harer merkwaardigheden is voorts, dat zij de
afstamming niet meer erkent als teeken des onderscheids. Het
1030
Magisch hier niet in de beteekenis van „tooverkrachtig", doch als
afleiding van Magus, zijnde de priesters en geleerden bij Meden en Perzen.