Toen het Ille korps 21 Februari zuid van Deboek aan den Gheva (Gabat) was samengetrokken, bleef Ras CASSA nog slechts den weg naar het westen over Ambaro open. Het plan van BADOGLIO was er nu op gericht om door een gezamenlijke actie der beide korpsen dezen terugtochtsweg west van Abbi Addi af te snijden en aldus den vijand in te sluiten. 27 Februari begon deze tweede Tembièn-slag' met een aanval van het Erytreesche korps op den Oeorc Amba, een domineerend bergcomplex, vlak west van den pas Warieu gelegen. Deze Amba, door de Abessyniërs sterk bezet, vormde een ernstige bedreiging in de flank voor het naar het zuiden oprukkende korps en moest dus eerst genomen worden. Zulks gelukte niet dan na zeer hardnekkige gevechten, waarbij de laatste Italiaansche reserves moesten worden ingezet. Het Ille korps overschreed intusschen den Gheva en bezette een bruggehoofd ten noorden van Deboek. Onder voortdurende gevechten zetten de beide korpsen in de volgende twee dagen hun opmarsch voort en ontmoetten elkander den 29sten Februari west van Abbi Addi, waarmede de voor naamste operatie was uitgevoerd. De ring was geslotende luchtmacht nam weer de vervolging van de deelen, die intijds naar het westen waren uitgeweken, op zich en de korpsen voerden gedurende de volgende week de zuivering van Tembièn door, waarbij nog verschillende vijandelijke troepen uiteengeslagen moesten worden. Hierbij kwam het meermalen voor, dat de Abessyniërs zich liever dood vochten dan zich over te geven, waarmede zij weer eens te meer bewezen, uitstekende militaire eigenschappen te bezitten. Ook hier konden deze echter niet baten, daar de leiding ten eenenmale faalde. De Abessynische verliezen worden door BADOGLIO geschat op 8000 mande Italianen verloren ongeveer 600 man. Reeds eind Januari had Ras CASSA tegenover den Negus de vrees geuit, dat hij omtrokken zou worden. Hij deed echter niets anders dan den Negus om versterkingen vragen en weigerde verder halsstarig om MOELOEGHETA te hulp te komen, onder voorwendsel dat hij daarvoor zelf in een te gevaarlijke situatie verkeerde. Ook een tijdig terugtrekken op de passen van Aladsji, zooals de Negus o.m. had gewild, kwam niet in zijn kraam te pas. Een vereeniging met het leger van Ras IMROE leek hem nog het meest aanlokkelijk, waartoe hij den Negus voorsloeg den tegenover hem staanden vijand (het Erytreesche korps) aan te grijpen, wijl „nichts anderes zu tun bleibt als energisch gegen Adua vorzugehen". Hiervan wilde de keizer echter niets weten, hetgeen CASSA wel niet erg onwelkom geweest zal zijn, want zijn dadendrang was eerder negatief dan positief. Zoo wachtte hij besluiteloos en werkeloos het voltrekken van het noodlot over zijn leger af. 1087

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 70