7. UIT DE PERS.
A. Aan het Utrechtsch Nieuwsblad van 3 September 1938 ont-
leenen wij de volgende beschouwingen van Vice-Admiraal b. d.
Mr. J. C. Jager betreffende Gifgas en oorlogsrecht.
1091
Ongeveer een half jaar geleden in 'het Utrechtsch Nieuwsblad
van 12 Februari j.l. werd de vraag gesteld, of humaniseering van
den luchtoorlog practisch mogelijk was. Het toen gegeven antwoord
luidde weinig hoopvol en wat er sinds dien is geschied en de pogingen,
aangewend om dezen corlogsgeesel althans binnen bepaalde perken
te houden, zoodat de schaarsche objecten zonder eenige militaire
beteekenis daarvan verschoond zouden blijven, hebben al zeer weinig
resultaat opgeleverd, waardoor de juistheid van de toenmaals gegeven
beschouwingen bevestigd werd.
Het luchtbombardement werd toen alleen bezien voor zoover het
beoogde door explosief- of brandbommen vijandelijke objecten, hetzij
versterkingen, opslagplaatsen, transportmiddelen enz. te vernietigen,
doch onbesproken bleef het gebruik van verstikkende, giftige of andere
gassen en dat van bacteriologische oorlogsmiddelen, waardoor de
strijd wel zijn afschuwelijksten vorm zou krijgen en vooral de
luchtoorlog zoo buitengewoon gevaarlijk kan worden. Toch zal men
den rechtstoestand van zoodanige oorlogvoering onder de cogen
moeten zien en de questie is thans zelfs actueel geworden, nu de
vorige week de Chineesche gezant hier te lande zich tot onzen minister
van buitenlandsche zaken gewend heeft en dezen mededeehng heeit
gedaan nopens het gebruik van gifgassen door de Japansche troepen
in het Noorden van Kiangsi.
Hoe staat nu het huidige oorlogsrecht tegen het gebruik van gif
stoffen in het algemeen? 10^ j;
In den grooten Amerikaanschen burgeroorlog van 18bl löbo is die
vraag het eerst aan de orde gekomen, toen men tot het vergiftigen
van waterbronnen wilde overgaan om aldus den vijand ernstig ce
benadeelen. Door de Noordelijken is toen een absoluut verbod van
deze onmenschelijke strijdwijze uitgevaardigd, terwijl later het gebruik
van vergiftigde wapenen verboden werd. Binnen het internationale
recht werd de materie gebracht, toen het Institut de Droit International
in de vorige eeuw het tot onderwerp van studie maakte en daar
omtrent een reglement opstelde, dat veel tot de besluiten van de
Eerste Haagsche Vredesconferentie van 1899 en van de Tweede van
1907 heeft bijgedragen. t
Bij de verklaring van Den Haag van 29 Juli 1899 ontzegden de
contracteerende mogendheden zich het bezigen van projectielen, wel e
uitsluitend strekken tot het verspreiden van verstikkende of vergiftige
gassen, terwijl in artikel 23 van het Landoorlogsreglement, dat 18
October 1907 werd vastgesteld, een verbod werd uitgevaardigd tot
het bezigen van vergift of vergiftigde wapenen, zoomede van wapenen,
projectielen of stoffen, die noodelooze smarten kunnen veroorzaken.
Dit laatste verbod gaat zeer ver en oppervlakkig zou men meenen,
dat daarmede het gebruik van gifgassen was uitgesloten, maar dit
was niet het geval, doordat verschillende mogendheden naast artikel
23 nog een afzonderlijke verklaring aflegden, dat het verbod van