welken van den boer de wereldopvatting van den stadsmensch
wordt geëischt. De stadsgeest vervormt de oude godsdiensten en
stelt naast haar een burgerlijke de vrije wetenschap. De stad
neemt de leiding over van de economie, en stelt in plaats van de
oerwaarden des bodems, onafscheidelijk verbonden aan leven en
denken van den boer, het van de producten losgemaakt begrip
geld.
Ten slotte ontstaat dan de wereldstad, het monsterachtige
symbool en reservoir van den geheel bevrijden geest, het middel
punt waar zich eindelijk de gang van het wereldgebeuren
concentreerten die het gansche moederlandschap van hare
cultuur door het begrip „provincie" uitbant en deprecieert.
Provincie is voor haar alles, platteland, kleine en groote stad, met
uitzondering van die 2 of 3 hoofdpunten. Er zijn dan alleen nog
maar wereldstadbewoners en provincialenalle andere tegen
stellingen vervagen voor deze eene, welke alle gebeurtenissen,
levensgewoonten en inzichten beheerscht. De eerste wereldsteden
waren Babyion en Thebe later kwam Alexandria, en in Indië
was de grootste Patalipoetra. Bij ons is de faam van Bagdad
en Rome nog levendig wij kennen nu London, Paris, Berlin en
New York.
De steenkolos „wereldstad" staat aan het einde der levensbaan
van elke groote cultuur. De op het land gevormde cultuurmensch
wordt door zijn eigen schepping, de stad, in bezit genomen en
bezeten, hij wordt haar schepsel, haar uitvoerend orgaan en ten
slotte haar offer. Deze steenmassa is de absolute stad. Haar beeld,
zooals het zich met zijn grootsche schoonheid voor het menschelijk
oog afteekent, houdt de gansche verheven doodssymboliek in van
al het uiteindelijk volbrachte. Deze laatste steden zijn geen
levende organismen meer hare huizen zijn niet langer de
afstammelingen van het oude boerenhuis, van waar uit de cultuur
ontsproot, en welke alle wel hun bevoorrecht plekje bewaarden,
waar het goed was te toeven. Zoo lang nog naar vromen zin
de haard het werkelijke belangrijke middelpunt van de familie
was, zoolang was de laatste band met het land niet verbroken.
Eerst toen ook deze verzamelplaats was verdwenen, en de massa
van huurders en slaapgasten dolend door de huizenzee van het
eene naar 't andere onderdak trok, was de intellectueele nomade
gevormd.
De oudtijds gegroeide steden met hun Gothische kern van dom,
raadhuis en straatjes met topgevels, om welker torens en poorten
in den Baroktijd (16e eeuw) een kring van patriciërshuizen,
paleizen en koepelkerken werd gebouwd, begonnen daarna naar
alle zijden in vormlooze massa's uit te dijen, en zich met stapels
huurkazernes en andere nuttige bouwwerken voort te vreten in
het kaal wordende ommeland, terwijl het eerwaardige beeld van
den ouden tijd door verbouwing en doorbraken werd verstoord.
1027