ondernemingen niet van harte wordt toegejuicht. Een interpel latie in het Japansche parlement door Hyogoro Sakoerai, lid van de Minseito-partij (de partij van het grootbedrijf, welke met de Japansche Marinekringen herhaaldelijk op expansie in zuide lijke richting heeft aangedrongen) in begin 1937, droeg er ook niet toe bij onbevangen te staan tegenover Japansche wenschen op economisch gebied. Genoemd parlementslid besprak drie punten, le. de z.i. onredelijke beduchtheid der Nederlanders voor Japans territoriale of politieke voornemens. Een non-agressiepact zou die beduchtheid naar zijn oordeel kunnen wegnemen 2e. de ernstige moeilijkheden, welke Japansche visschers en handelslieden in Nederlandsch-Indië ondervonden 3e. de verpachting van land op Nieuw-Guinea aan Japansche onderdanen. De premier Hajasji zegde toe, dat de Japansche Regeering deze vraagstukken zou bestudeeren, maar dat Japan geen territoriale plannen ten aanzien van Nederlandsch-Indië koestert, doch wel een vreedzame Japansche economische ontplooiing daar wensche- lijk acht. Eenigen tijd later verklaarde de minister van buiten- landsche zaken (Sato) nog, dat het pachten van land op Nieuw- Guinea geen punt van overweging voor Japan uitmaakte. De officieele antwoorden waren dus wel geruststellend, noch tans werd de interpellatie in de Nederlandsche pers druk besproken. Voorbeelden werden genoemd van Japansche agressie, nadat economische belangen waren gevestigd, zoodat, indien er beduchtheid van Nederlandsche zijde zou bestaan, Japan daar alle aanleiding voor heeft gegeven er zijn echter geen symptomen aan te wijzen, waaruit die beduchtheid zou kunnen blijken, tenzij men daartoe zou willen rekenen het hekelen van Japansche krantenartikelen, welke onomwonden met agressieve eischen m.b.t. het Ned.-Ind. territoir voor den dag komen. Japan onder vindt in Nederlandsch-Indië dezelfde behandeling als alle andere landen en de Regeering volgt nog steeds de „politiek van de open deur", maar wenscht daarbij volkomen baas in eigen huis te blijven. Uitsluitend uit den economischen gezichtshoek bezien, zijn er weinig redenen, welke zouden aansporen tot de ontwikkeling van Nieuw-Guineamen is in economischen zin nog niet aan Nieuw-Guinea toe. Dat geldt niet alleen voor Nederlandsche bedrijven en Nederlandsch kapitaal, maar evenzeer voor het buitenland, Japan incluis. Sinds echter na het herstel van het Duitsche Rijk het bezit van koloniën niet alleen op econo mische overwegingen wordt nagestreefd doch mede geworden is een kwestie van politiek prestige, en men er zelfs duizenden menschenlevens en millioenen guldens voor over heeft om een 1137

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 21