Den 20sten April voerden 12 groote bomvliegtuigen BADOGLIO
en zijn staf naar Dessié, van waar uit de verdere operaties zouden
worden geleid.
BADOGLIO had vóór den Ashianghi-slag weer zijn beproefde
en voorzichtige tactiek gevolgd, door eerst een versterkte positie
te bezetten en in te richten, om hierdoor gedekt de noodige
voorbereidingen te treffen en daarna met deze stelling als
ruggesteun en springplank tot het offensief over te gaan. Hierbij
bewees hem de vijand nog den grooten dienst, deze stelling aan
te vallen, aldus BADOGLIO in een positie brengende, welke
HELMUTH VON MOLTKE eens als de meest ideale voorwaarde
voor een beslissend resultaat, „die Vernichtungsschlacht", ken
schetste. Het besluit van den Negus om de Italianen aan te
vallen, dient stellig als een laatste wanhoopsdaad beschouwd te
moeten worden. Door echter dezen aanval zuiver frontaal uit
te voeren, waardoor zijn troepen in de slechtst denkbare omstan
digheden tegenover den beter bewapenden en uitgerusten tegen
stander kwamen te verkeeren, maakte hij de zaak nog des te
erger. Het kon wel niet anders of deze poging moest in bloed
worden gesmoord. Zijn beste troepen werden vrijwel nutteloos
vernietigd de grootste dapperheid en doodsverachting kon hier
geen uitkomst bieden. Ook hier faalde de leiding, niet de soldaat.
VII. DE MARSCH NAAR ADDIS ABEBA. (Schets 7).
Reeds onmiddellijk na afloop der Tigré-slagen had BADOGLIO
met de mogelijkheid rekening gehouden om zoodra hij het
laatst overgebleven leger van den Negus zou hebben verslagen
door een snellen opmarsch naar Addis Abeba een spoedig
einde aan den oorlog te kunnen maken. Daartoe had hij op 8 Maait
reeds bevel gegeven de samenstelling van een groote colonne
vrachtauto's voor te bereiden. Thans was het oogenblik gekomen
om aan deze plannen uitvoering te geven. Veel tijd was er niet
meer te verliezen. De beruchte Abessynische regentijd was al
begonnen en had de operaties van eind Maart en begin Apiil
door dagenlange regens reeds ernstig bemoeilijkt. Het was dus
zaak Addis Abeba zoo spoedig mogelijk te bezetten. Op ernstigen
tegenstand meende BADOGLIO niet meer te behoeven lekenen.
Wel gingen er nog allerlei geruchten, die spraken van een nieuwe
troepenverzameling van minstens 10.000 man, waarmede de
sterke, natuurlijke stellingen van Tarmaber en Doba (op de
beide wegen van Dessie naar de hoofdstad gelegen) zouden
worden verdedigd, maar BADOGLIO geloofde hier niet aan. Op
grond van de opgevangen berichten uit Addis Abeba en vooral
geleid door zijn „intuitives Gefühl" achtte hij een nieuwe
krachtsinspanning der Abessyniërs niet meer mogelijk. Aan den
anderen kant was het uiteraard gewenscht een zoo groot mogelijke
1149