Zoo werden van 2426 April drie colonnes in beweging gezet: cl de autocolonne (divisie Sabauda, een Erytreesche brigade, drie afdeelingen gemotoriseerde artillerie, lichte tanks en technische troepen), die den weg via MakfoedDebra Brehan zou volgen (ruim 400 km) b. een colonne te voet (een Erytreesche brigade met 2 eskadrons Erytreesche cavalerie) langs den westelijken weg over Worra AiloeDoba c. een colonne te voet (2 Erytreesche bataljons en een af deeling draagbare artillerie op auto's), die denzelfden weg van de auto-colonne zou gaan. Totale sterkte 10.000 Italianen, 10.000 Inheemschen, 11 batte rijen veldartillerie en 1725 vrachtauto's. De z.g". keizerweg, welken de autocolonne volgde, was niet anders dan een ellendig karrespoor. Het kostte werkelijk boven- menschelijke inspanning, de vrachtwagens hierlangs te krijgen vaak moest de heele bemanning uitstappen om den weg zoover begaanbaar te maken, dat de auto's verder konden. Bruggen moesten worden geslagen, groote stukken moeras gedempt en met verhardingsmateriaal opgevuld, bergen beklommen en afgedaald. Bijzondere moeilijkheden gaf de pas van Tarmaber, welke meer dan 3000 m hoog was. Op een der steile gedeelten hiervan hadden de Abessyniërs een stuk van 30 m doen afstorten. Onder voortdurenden regen werd 36 uur gewerkt om in dit hiaat een steunmuur van bijna 30 m hoogte te bouwen en deze met meer dan 1000 m3 grond op te vullen. Toen eindelijk de colonne weer voorwaarts kon, moesten de wagens alle worden afgeladen en met behulp van mankracht de steile hellingen worden opgeschoven. In den vroegen morgen van 4 Mei kon eindelijk verder worden gegaan zij het ook nu nog met veel moeite en inspanning. Intusschen had de Erytreesche brigade, welke den anderen weg volgde, 28 April de passen van Doba bereikt zonder van den tegenstander iets te hebben bemerkt en rukte zoo snel mogelijk verder, zoodat men in den avond van 4 Mei in de omgeving van Addis Abeba aankwam. De stad zelf mocht niet worden bezet, aangezien BADOGLIO, die persoonlijk het commando over de drie colonnes op zich had genomen, als eerste aan het hoofd van zijn troepen de hoofdstad wilde binnentrekken. Dit werd meer dan hoog tijd, want de Negus had inmiddels de stad verlaten en de achtergebleven troepen waren aan het plunderen geslagen. Vooral de buitenlanders liepen gevaar. Dit was niet zoo heel verwonderlijk, wijl de Abessyniërs zich in den steek gelaten voelden. De gezanten der vreemde mogendheden zagen zich verplicht een verzoek tot de Italiaansche regeering te doen om de hoofdstad zoo spoedig mogelijk te doen bezetten. Na den marsch tot het uiterste versneld te hebben, trok BADOGLIO op 5 Mei 1151

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1938 | | pagina 35