terwijl er bovendien voor is zorggedragen dat zij 4 uren voor den
aanvang der proeven voor het laatst zijn gevoederd.
Nadat aan de voor het verrichten der proeven noodzakelijke
voorwaarden is voldaan, wordt bij 3 groepen van 100 proefdieren
en evenveel contröle-dieren den invloed op het door diphosgeen
veroorzaakte ziekteproces bestudeerd van de zuurstofinhalatie,
van de onderhuidsche zuurstofinjectie en van een combinatie
van beide therapeutische toepassingen. Hierbij is voornamelijk
gelet op door de therapie veroorzaakte veranderingen van het
ziektebeeld, van den levensduur en van de mortaliteit. Tijdens
de autopsie is bijzondere aandacht besteed aan het longgewicht,
het gewicht van het hart en de histologie van de longen.
Het beloop van de diphosgeenvergiftiging bij caviae.
Brengt men caviae in de gaskist, waarin de concentratie 100 mgr
diphosgeen per m3 lucht bedraagt, dan toonen de dieren reeds
na enkele minuten geringe prikkelingsverschijnselen. Zij knippen
met de oogleden of knijpen de oogen toe, poetsen met de voor-
pooten den snuit af en toonen tengevolge van speekselvloed
voortdurend kauwbewegingen. Bij de meeste dieren is geen
verandering in de frequentie en de diepte van de respiratie waar
te nemenbij andere daarentegen ziet men soms een tijdelijken
stilstand van de ademhaling. De defaecatie en de urineloozing
zijn frequenter dan onder normale omstandigheden. Merkwaardig
is dat de dieren stil blijven zitten en geen pogingen doen om over
het hen omgevende draadraampje te klimmen. Worden de caviae
na 25 minuten uit de gaskist gehaald, dan zijn korten tijd hierna
de prikkelingsverschijnselen verdwenen. Zij gedragen zich dan
als normale dieren en vreten van het toegediende voedsel.
Deze schijnbaar normale toestand duurt in den regel eenige
uren, in sommige gevallen nog langeren tijd. Na dien tijd worden
de eerste ziekteverschijnselen waargenomen. De dieren zitten dan
stil in een hoek van de kooi en vreten niet. De ademhaling is
frequent. Jaagt men de dieren op, dan wordt de ademhaling
onregelmatig. Zij richten den kop schuin omhoog, de neusvleugels
1193
Andere dieren komen voor deze experimenten niet in aanmerking,
Apen, honden en katten zijn tijdens de proeven vaak onrustig, reagee-
ren op geluiden en veranderingen van de omgeving. Hierdoor ont
staan groote individueele verschillen t.o.v. de ingeademde hoeveelheid
van de vergiftige stof. Bovendien maken deze dieren tijdens de manu-
pulaties heftige afweerbewegingen. Deze overmatige inspanning stelt
hooge eischen aan de kleine circulatie en oefent een ongunstigen
invloed uit op het ziekteproces.
Bepalingen van het haemoglobine-gehalte van het bloed, welke
volgens de literatuur een maat zouden zijn voor de ontwikkeling
van het longoedeem, zijn niet verricht.
C. H. v. d. Linden heeft aangetoond dat het haemoglobine-gehalte
geen betrouwbare maatstaf is om een goed overzicht te verkrijgen
van de ontwikkeling van het longoedeem.