Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de zuurstof-
injecties een gunstigen invloed op het door diphosgeen veroor
zaakte ziekteproces hehhen uitgeoefend.
Dit kan misschien als volgt worden verklaard. Wordt bij een
asphyctisch dier zuurstof onder de huid gebracht, dan wordt niet
alleen zuurstof uit den gasbobbel opgenomen, maar ook koolzuur
hierin uitgescheiden1).
Het is zelfs hekend dat de opname van zuurstof sneller gaat
naarmate zich meer koolzuur in den gasbobbel ophoopt.
Ook is door andere onderzoekers aangetoond dat, bij' kunst
matig tot verstikking gebrachte dieren, de opname van de onder-
huidsche zuurstof en de afgifte van koolzuur afhankelijk zijn van
den graad der asphyxie.
Waar door de injectie niet alleen zuurstof aan het bloed wordt
toegediend, maar eveneens koolzuur hieraan onttrokken, worden
de ademhalingsbewegingen op den duur minder intensief, waar
door een verminderde spierarbeid ontstaat, welke een afname van
de koolzuurproductie ten gevolge heeft.
Door de minder krachtige thoraxbewegingen heeft ook het
longweefsel minder te lijden, waardoor de hyperaemie, het uit
treden van vocht en het ontstaan van vicarieerend emphyseem
worden tegengegaan.
Behalve een anti-asphyctische en antitoxische werking, oefent
de zuurstof bovendien een stimuleerenden invloed uit op het
hart.
Er is dus meer dan een oorzaak op te noemen voor de gunstige
werking, welke van de onderhuidsche zuurstof-therapie wordt
waargenomen.
Uit het histologisch onderzoek kan men ook den indruk krijgen,
dat een resorptie van het longoedeem heeft plaats gehad. Hierop
wijzen de vele „Herzfehlerzellen" en de aanwezigheid in de
alveolen van fibrine. Of de zuurstof injecties inderdaad de resorptie
van het reeds gevormde longoedeem versnellen, zal nader onder
zoek moeten leeren.
Combinatie van de zuurstofinhalatie en -injectie.
In tegenstelling met de verwachtingen levert een combinatie
van de beide therapeutische toepassingen van de zuurstof geen
betere resultaten op dan die van de uitsluitende injectie. Een
duidelijke invloed op het beloop der verschijnselen is niet waar
genomen. Wel is, zooals uit de graphiek nr. 4 blijkt, de sterfte der
behandelde dieren iets lager dan van de controles en is ook de
levensduur iets verlengd, maar het longgewicht is hoog (zie tabel
nr. 4). Histologisch blijken een matige hyperaemie, matige
oedeemvorming en eenig emphyseem te bestaan (microfoto nr. 4).
Uitvoerige literatuur-opgaven treft men aan bij A. Melchior. Proef
schrift 1930 blz. 67.
1204