dat één kruiser per jaar, wanneer althans geen groote reparation voorvallen, drie millioen vordert, waarbij dan de kosten van vlootbasis, werf, enz. buiten beschouwing blijven. Hoe staat het nu met de Glenn Martins? De aanschaffingskosten van een zoodanig vliegtuig, volledig uit gerust met mitrailleurs, radio-installatie, automatische piloot, val schermen, enz., en normale reserve-uitrusting, kan men veilig op 300.000 gulden stellen. Aannemend, dat een bommenwerper na zeven jaren niet meer ten volle als modern gevechtswapen vol doet, zal de jaarlijksche afschrijving dus ruim 40.000 gulden be dragen. De onderhoudskosten van het vliegtuig zullen verband houden met het totaal aantal vlieguren per jaar, doch wanneer men dit per toestel op 300 stelt en dus jaarlijks één groot onder houd noodig is en dan nog een gedeeltelijk na drie jaren (onge veer 1000 vlieguren), dan zal het jaarlijksch onderhoud voor een vliegtuig ongeveer 4000 gulden bedragen. Het verbruik van benzine en smeerolie zal per toestel ongeveer 11.000 gulden per jaar vereischen, terwijl voor tractementen en vliegtoelagen m.i. een bedrag van 30.000 gulden eerder te ruim dan te laag geraamd is. De bemanning van een Glenn Martin bestaat uit vier personen, maar men moet tevens rekening houden met het personeel, dat bovendien per groep voor onderhoud noodig is. Zoo komt men dan per vliegtuig, ruim berekend, tot een jaarlijksch bedrag aan afschrijvings- en exploitatiekosten van 85.000 gulden, zoodat wat de directe kosten betreft, één kruiser gelijk zou staan met vijf en dertig middelzwarte bommenwerpers. Wel een enorm verschil met 's Ministers uitlating, die het nog niet eens op de helft van dat aantal stelde. Natuurlijk rijst nu de vraag of de indirecte kosten, eenerzijds vlootbasis, werven, opleiding, staven en aan den anderen kant die van een goede grondorganisatie, vliegvelden enz. zoo n invloed kunnen hebben, dat daardoor de kostenvergelijking zeer ten nadeele van het vliegwapen beïnvloed wordt. Het tegendeel zal veeleer net geval zijnDe groote verscheidenheid in de bemanning van een kruiser maakt de opleiding daarvan naar evenredigheid kostbaarder dan die van het vliegtuigpersoneel dat zich meer in één bepaalde richdng bekwaamt, maar vooral het over en weer dienen van het Europeesch beroepspersoneel der Marine, dat verreweg het grootste deel der kruiserbemanning uitmaakt, dwingt tot veel grootere indirecte uitgaven, dan bij het leger-vliegwapen, waar iedereen in vast Indisch dienstverband dient. Men denke slechts aan de overwegingen, die er toe geleid hebben één der 3 kruisers, voor de verdediging van Indië bestemd, naar Nederland te zenden, om dat schip, dat voor de Nederlandsche defensie van nagenoeg geen beteekenis is, hoofd zakelijk voor opleidingsdoeleinden voor de kruisers in Indie te gebruiken. Ook de kosten van het heen en weer zenden van het personeel der kruisers moet bij de berekening der indirecte exploita tiekosten in aanmerking komen, gezwegen nog van het beroeps- personeel, dat in Nederland in dienst gehouden moet worden, om de beide kruisers in Indië behoorlijk te bemannen. Al deze omstandigheden maken, dat de indirecte kosten voor de kruisers, naar evenredigheid zeker veel hooger zullen zijn, dan voor het vliegtuig, waardoor één kruiser ten slotte niet met 35 doch veeleer met 45 vliegtuigen gelijkgesteld kan worden, wat de kosten betieft. Het verschil tussehen de zienswijze van den Minister, naar aanleiding van een Engelsch bericht en mijn gemotiveerde conclusie is zoo groot dat het zeer gewenscht is, dat daaromtrent een nauwkeurig

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 70