schappelijk arsenaal en de zaak daar naar eigen inzichten en
methoden uitwerken moet.
Onze taak ten aanzien van deze beweging.
Het vloeit uit den aard van ons onderwerp als zoodanig voort,
dat ten slotte nog overwogen moet worden, in hoeverre deze
geestelijke en zedelijke herbewapening voor ons Leger van betee-
kenis kan zijnen waartoe speciaal de oproep van Hare Majesteit
den officier en in het algemeen ieder die in dat Leger een leidende
functie vervult, verplicht. De geestelijke en zedelijke herbewa
pening is ten slotte een appèl aan onze daad.
Wij meenen, dat de uitwerking hiervan voorzoover het ons
persoonlijk- en gezinsleven betreft in dit tijdschrift niet op
haar plaats is.
Maar wij mogen niet nalaten (omdat dit tot het wezen der
geestelijke en zedelijke herbewapening behoort) er op te wijzen,
dat geestelijke en zedelijke herbewapening bij ons persoonlijk, in
onzen eigen gezinskring en in onzen intiemen levenskring moet
aanvangen. Daar moeten onze wapenen allereerst in actie komen.
Iedere actie in breeder verband, die daardoor niet gedragen wordt,
is bij voorbaat tot mislukking gedoemd. Wat de wereld alleen
maar kan redden en wat ook voor den geest van ons leger
van enorme beteekenis zou zijn, is het persoonlijk besluit van
elk onzer zijn leven te laten beheerschen door de deugden in
het woord van onze Koningin genoemd.
Hare Majesteit heeft dat aldus uitgedrukt „hoe dieper onze
„overtuiging is, hoe meer ons eigen leven dit uitdraagt en verder
„geeft in eigen kring en daarbuiten, des te grooter zal de kans
„worden op verwezenlijking van een betere toekomst. Wie de
„teekenen des tijds begrijpt, weet dat thans van ons wordt ge
vraagd een daad van vertrouwen, van zedelijken moed, van
„geloof".
Het is ongetwijfeld waar, dat er voor de officieren, die ex
officio tot leiding van menschen geroepen zijn, juist wat dezen
persoonlijken kant van de zaak betreft bijzondere verantwoor
delijkheden liggen. Hoe hooger we geplaatst zijn, hoe meer er
naar ons gekeken wordt. De geestelijke en zedelijke herbewa
pening vraagt van ons, dat we zorgen zullen dat er naar ons qua
mensch, gekeken kan worden. Het is ongetwijfeld niet zoo gemak
kelijk als het lijkt. Want die zich zelf overwint, is sterker dan hij,
die een stad inneemt. Maar het is ondenkbaar, dat een officier
deze „daad van zedelijken moed", gelijk Hare Majesteit die in Haar
oproep tot geestelijke en zedelijke herbewapening van ons vraagt,
niet zou willen presteeren.
132