En ten slotte in het algemeen elk „-isme hetwelk m
abstracto wordt motief-van-een-handelmg Al deze abstrac e
supra-sociale neigingen zijn gebonden aan een „persoonlijke
overtuiging"
De krachtige mannelijke overtuiging vormt zich meestal pas
later in het leven, in dem Strom der Welt. Waar deze neigingen
overheerschen vinden we moederbodem voor den Leider die ten
koste van alles ook van zich zelf principieel durft door te
zetten, wat naar zijn overtuiging juist is.
Alvorens dit hoofdstuk over het karakter te beemdigen, moeten
we op den voorgrond stellen, dat de zaak wel meer gecompliceerd
is dan we hier hebben weergegeven. Wanneer we onzen kennissen
kring nagaan, zal het wel niet mogelijk zijn om vier menschen
aan te wijzen, die uitsluitend vitale, egoïstische, sociale of abstracte
neigingen hebben.
Het gaat in de practijk slechts om verhoudingen.
De theoretische indeeling van Paulhan moet met gezond ver
stand worden toegepast. Zoo zouden we m het algemeen
kunnen zeggen, dat in het begin van ons leven de vitale neigingen
als regel overheerschen.
Bij de ontwikkeling van het „Ik" bij het kmd (ongeveer 4 jaar
krijgen deze meer een egoïstische tendentie. Op lateren vol
wassen leeftijd zien we dan de ontplooiing of meer in sociale
dan wel in abstracte richting, zooals we heden ten dage m grooten
stijl kunnen waarnemen in het wereldgebeuren, waar de sociale
levensinstelling zich manifesteert in de democratieën en de
abstracte in de antithese Fascisme óf Communisme.
Bij het individuum moeten we spreken van sterkte-verhou
dingen der neigingen zoodat bijv. naast abstracte ook egoïstisc e
neigingen aanwezig kunnen zijn.
Ten slotte een enkel woord over het begrip individuum, iettei-
lijk beteekenend „het ondeelbare". We moeten dit laatste goed
voor oogen houden en vooral ten aanzien van het karakter ons
goed realiseeren, dat neigingen aan het individuum „ondeelbaar
zijn verbonden.
Mevrouw A, zou Mevrouw A niet zijn, als ze met was mede
lijdend; Mijnheer B, zou Mijnheer B niet zijn, als hij met was
Ve kunnen nu nagaan, hoe het staat met de wisselwerking van
karakter en temperament in een („ondeelbaar") individuum.
HOOFDSTUK III.
DE WISSELWERKING TUSSCHEN KARAKTER EN
TEMPERAMENT.
Zooals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, zijn de
begrippen karakter en temperament scherp te scheiden, ad ans