functie, maar kan voor de rest zijn oorspronkelijk primair tempe
rament als sanguinicus behouden hebben. De onderofficier moet
behalve de specifieke militaire, tevens een algemeene secondaire
functie bezitten, waardoor hij typologisch wordt tot een phlegmaat-
over-de-geheele-linie Dan eerst hebben we een militair voor ons,
die geschikt is persoonlijke verantwoording naar behooren te
Tri innen dragen en tevens in staat zijn macht als meerdere op de
juiste manier aan te wenden.
En wat kunnen we nu ten aanzien van het karakter zeggen
Bij den sanguinischen soldaat vonden we in de primaire functie
en de niet-emotionaliteit twee momenten, welke ieder voor zich
de lagere neigingen in de hand werkten. Bij den phlegmatischen
onderofficier blijft de niet-emotionaliteit bestaan, maar treedt de
secondaire functie in de plaats van de primaire. Karakterologisch
kunnen we dus verwachtenlagere naast hoogere neigingen.
We moeten dus aannemen, dat bij den onderofficier eigen
voordeel en lichamelijke behoeften niet geheel op zij kunnen
worden gezet en nog gebonden blijven aan het individuum, als
nawerking van den soldatentijd. De egoïstische levensinstelling kan
zich bij den onderofficier uiten involmaakte plichtsbetrach
ting, welke gericht is op een voortdurend trachten, de tevreden
heid van zijn chefs op te wekken. Tot zoover de lagere neigingen,
zooals we die bij den soldaat ook aantreffen.
Met de secondaire functie doen de hoogere neigingen hun
intrede. Ergo de sociale en abstracte.
Hoewel de onderofficier als meerdere ongetwijfeld reeds
iets van den leider in zich moet hebben, brengt zijn taak niet mee,
dat abstract-persoonlijke opvattingen op den voorgrond treden of
beter gezegd' behoeven te treden. De taak van den onderofficier is
meestal omschreven. Hij moet zorgen „zijn zaakjes voor elkaar te
hebben. Hij moet meer geleid worden door een soort „militair
realisme". Zijn meer objectief georiënteerde secondaire functie
stelt hem in staat ervaringsfeiten te allen tijde paraat te hebben
„in dit geval doet men zusin dat geval doet men zoo
Zijn doen en laten is, in eerste en laatste instantie, gericht op
de practijk en mist een specifiek persoonlijke kleur. Ergo de
hoogere neigingen, welke we bij den onderofficier theoretisch
moeten verwachten, zullen waarschijnlijk niet in abstracties
moeten worden gezocht.
Waar dan wél in Antwoord in sociale neigingen. Zijn Ik moet
gericht zijn op zijn soldaten, in dien zin, dat hij is soldaat
met-zijn-soldaten.
Een zeer belangrijk moment is een gezonde humor. De onder
officier heeft ervoor te waken, dat zijn bevelen stipt worden uitge
voerd. Dit geldt overigens voor eiken leider. De onderofficier
echter met een geëquilibreerd sociaal-ingesteld machtsbesef
155