38<4)- 162 34(5). Dit is het eenige punt in het A.T.V. II waar gesproken wordt van gevechts voorposten. De beteekenis van gevechtsvoorposten vinden we echter m A.T.V. I 227(2)c. 35(1). Hier wordt bekend gesteld, dat wij, behalve gevechtsbeveihging op een niet aangeleunden vleugel, ook tijdens een gevechtspauze vooral bij naciit en in onoverzichtelijk terrein gevechtsbeveiliging in front kennen. Deze beveiliging zal o.i. alsdan dienen te geschieden op de wijze zooais m 238(3) en (4) is bepaald [dus door patrouilles en (of) posten]. 37(1). In dit punt wordt de taak van de gevechtsbeveihging medegedeeld, zie ook 28(2). We hoorden wel eens de meening verkondigen, dat aan een gevechtsbeveihging geen bepaalde opdracht behoeft te worden gegeven, aan gezien die opdracht in algemeenen zin in 37(1) vermeld staat en de „om standigheden" waarvan het punt spreekt zelfstandig door den commandant der beveiligingsafdeeling 'dienen te worden bepaald. De bijlagen I en II vermelden t.a.v. de gevechtsbeveihging wel degelijk, dat zij een opdracht ontvangt, terwijl bovendien A.T.V. I 135(3) voorschrijft, dat de bevelvoerende, die beveiligingsafdeelingen uitzendt, tevens zoo moge lijk en zoo noodig haar gedragslijn bij aanraking met vijandelijke strijd- krachten vaststelt. Indien dit „zoo mogelijk en zoo noodig dus niet wondt vastgesteld, handelt de commandant van de gevechtsbeveihging „naar gelang van de omstandigheden". Dit punt geeft wel eens aanleiding tot de opvatting, dat ei een orrjuis - heid in zou voorkomen, welke onjuistheid dan zou zitten in het „naarmate de afstand van de beveiligende afdeelingen tot den te beveiligen troep grooter is, de meldingen den bevelhebber tijdiger bereiken Nu is het inderdaad juist, dat een ordonnans (wielrijder, ruiter, motorrijder) er langer over doet naar mate die afstand grooter is en de bevelhebber dus later de noodige gegevens zal ontvangen. De nadruk moet echter worden gelegd op tijdiger. Men verwarre echter tijdiger niet met eerder. Voor de beteekenis van tijdiger leze men A.i.V. I, 111(1). Overigens dient men 38(4) te lezen i.v.m. 28(3). 44(2). In dit punt wordt er op gewezen, dat de commandanten van troepen eenheden de wijze van samenwerking in onderhng, bij voorkeur mondeling overleg regelen. 136(1) vermeldt, dat de commandanten dier onderdeelen de nauwe samenwerking verder in onderhng overleg regelen. Deze begrip pen dekken elkaar niet geheel. 45(1). Hier wordt vermeld, dat bij de cavalerie en wielrijders (waarbij gebeurlijk pantserauto's zijn ingedeeld) de onderlinge samenwerking het best gewaar borgd is, indien zij bij de uitvoering van een gemeenschappelijke opdracht onder éénhoofdig commando worden gesteld. Waarom dit zoo is leest men in A.T.V. I, 80(3). 48(3). Door gevechtsomstandigheden of het terrein, zegt dit punt, kunnen artil- terie-afdeelingen tijdelijk onder de bevelen van commandanten van mfan- terie-afdeelingen worden gesteld. Volgens 144(1) zal zulks ook kunnen geschieden bij het binnendringen in het door den vijand bezette terrein, indien de verbindingen tusschen de steunende artillerie- en de gesteunde voorste infanterie-afdeehngen te lang en te onzeker worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 78