mogendheden al zeer geringzoo was tijdens den wereldoorlog geen der oorlogvoerende staten aan deze declaratie gebonden. Nog een ander feit bewijst dat men ter 2de Vredesconferentie wel dacht aan het gebruik van luchtvaartuigen en meer in het bijzonder aan het luchtbombardement. In art. 25 van het Haagsche Reglement werden m.h.o. hierop in de bepaling, dat het „verboden (is) steden, dorpen, woningen of gebouwen, die niet verdedigd worden aan te vallen of te bombardeeren" de woorden ingelascht: „met welke middelen ook". Hieruit blijkt mede, dat men het lucht bombardement in 1907 op een lijn stelde met de beschieting te land en niet met het bombardement door een scheepsmacht, hoewel daarvoor, zooals velen later opmerkten, meer te zeggen zou zijn geweest op grond van het feit, dat juridisch bezien het optreden van luchtstrijdkrachten meer punten van overeen komst vertoont met dat van zee- dan van landstrijdkrachten. Voor het gemak van den lezer hebben wij de overeenkomstige bepalingen betreffende het land-, zee- en luchtbombardement in een bijlage naast elkaar opgenomen. Bestudeering daarvan leert, dat ook in het Verdrag nopens het bombardement door een scheepsmacht in tijd van oorlog wordt gesproken van objecten „die niet verdedigd worden" terwijl voorts t.a.v. beschieting uit zee meer vrijheid wordt gelaten dan t.a.v. het landbombardement. Deze punten van overeenkomst en verschil nader beschouwende valt allereerst op te merken, dat de woorden „die niet verdedigd worden" in zeer ruimen zin moeten worden opgevat. Zoo werd bij de bespreking omtrent artikel 25 van het Haagsche Reglement vastgesteld Artikel 25 wil dus slechts verhinderen het beschieten van objecten zonder eenig militair belang; de rekbaarheid van dit begrip, vooral onder de hedendaagsehe inzichten omtrent den „totalen oorlog" vormt een bron van moeilijkheden. Genoemd artikel verbiedt echter geenszins de beschieting van oorden of gebouwen van militair belang, dus die, waar hoofdkwartieren, staven e.d. zijn gevestigd, spoorwegknooppunten, welke een rol spelen bij militaire operatiën, militaire magazijnen. Het zal duidelijk zijn, dat men in 1907, daarbij slechts het oog had op objecten, welke in de nabijheid van het gevechtsfront zijn gelegen, nml. binnen de dracht van het geschut. De vorenomschreven vrijheid t.a.v. het uitvoeren van bombardementen zonder meer toe te passen op het luchtbombardement tot ver in het achterland moge volgens de letter juist zijn, in den geest van de bepalingen is het niet. Immers, deze beoogden, de burgerbevolking te vrij waren van de gevolgen van den oorlog. 222 „que cette interdiction ne doit eertainement pas être interprêtée corrune s opposant a la destruction, par tous les moyens, de batiments quelconques quand les operations militaires en font une nécessité".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 28