260
129(4)
Dit punt geeft aanleiding tot de volgende opmerking. „Bij het ver
strekken van bevelen aan de voorhoede (welke tot de aanvankelijke
gevechtsgroepeering leiden), heft de A.B. het voorhoedeverband op en
neemt hij in den regel de bij de voorhoede ingedeelde hulpwapens en
diensten weer onder zijn rechtstreeksche bevelen".
A.T.V. I 177(2) stemt hiermede niet overeen. Daar wordt medegedeeld,
dat de A.B. nochtans de bij een voorhoede van een groote eenheid inge
deelde artillerie in den regel onder zijn rechtstreeksch bevel zal houden.
Volgens A.T.V. II 145(1) moet het beginsel zijn Overgaan tot centralisatie
der artillerie zoodra de omstandigheden het toelaten.
138(1)
Onze voorschriften kennen het woord vuurbasis niet. Hieronder te
verstaan het samenstel van inf.wapens, hoofdzakelijk bestaande uit mitm.
en mrtn., welke bij een aanval voorloopig niet van plaats veranderen en
van hieruit de vuurlinie steunen. De mogelijkheid van een gebruik van de
zwaardere inf.wapens als zoodanig wordt bij ons geenszins uitgesloten,
blijkende uit G.V.I. 44(2), 157(1), (2) en 160; ook uit A.T.V. II 138 en 139.
Nu wij eerstdaags over 12 mitrn. 6 mortieren per bat. zullen beschikken
verdient o.i. het vraagstuk van de vuurbasis meer belangstelling. Een
groot voordeel van het aantal van 12 mitrn. is dat zoowel een vuurbasis
139(1), als het het ter beschikking stellen van de cie.cdtn. mogeliik
wordt, 139(2).
133(4)
We vernamen eens n.a.v. enkele oefeningen, welke de omvatting tot
grondslag hadden, de opmerking, dat „de leider geneigd is een omvattenden
aanval zóó geconcentreerd aan te zetten, dat verwarring met de frontgroep
te verwachten is".
In de eerste plaats waakt 133(4) tegen het ontstaan van verwarring, doch
bovendien is het niet altijd juist om aan een omvatting den eisch te stellen,
dat zij concentrisch wordt uitgevoerd, waarmede bedoeld wordt, dat de aanval
van de frontgroep (a) en van de beslissende groep (b) gericht zijn op een
doel A, dat achter 's vijands frontgroep ligt.
A
We moeten wel in het oog houden, dat de aanval volgens A.T.V. II 116(1)
ten doel heeft
a) den vijand te vernietigen of
b) hem uit het door hem bezette terrein te verdrijven.
Is het doel den vijand te vernietigen, dan o.i. geen concentrischen aanval
door den beslissenden groep als boven geteekend, doch min of meer lood
recht op 's vijands flank, opdat de stoot 's vijands flank over de volle
diepte zal treffen. 120(3)Trouwens indien we rekening houden met de
punten 120(2), 161(2) en 235(2), waarin wordt gesproken van een omvatting
tegen den flank (of tegen beide flanken) van den vijand en zoo mogelijk
ook tegen den rug, dan is concentrisch aanvallen, zooals in bovenstaand
beeld weergegeven niet wel mogelijkzeker niet als het tegen 's vijands
rug gaat.
Willen wij den vijand verdrijven, dan zal men de omvatting met succes
concentrisch kunnen inzetten. Zulks b.v. kunnen geschieden in het geval,
dat in 132(2) wordt vermeld. Ook kunnen we ons voorstellen, dat onze
actie, welke wordt gericht tegen de in 119(2) genoemde vooruitgeschoven