261 verkennende en beveiligende afdeelingen kan zijn een concentrisch uitge voerde omvatting, welke in hoofdzaak ten doel heeft den vijand te ver drijven. Evenzoo zal zulks het geval kunnen zijn bij ons optreden tegen de in 152(1) genoemde verkenningsorganen van den vijand, tegen de ver vooruitgeschoven afdeelingen van 152(2) en 156(1) en tegen de zwakke vooruitgeschoven afdeelingen van 154(1). Ten slotte willen we nog opmerken, dat er gevallen zijn waarbij ver warring tusschen de frontgroep en de beslissende (omvattende) groep is uitgesloten. Uit de punten 133(4) en 166(4) zou men den indruk kunnen krijgen, dat de frontgroep (hetzij vóór of na de omvattende groep) steeds aanvalt. Zulks is niet het geval en wel i.v.m. 24(3) waar wordt medegedeeld, dat afdeelingen van de frontgroep, welke zich in het gebied bevinden, waar de beslissing niet wordt gezocht als vasthoudende groep met alle beschikbare middelen en energie den vijand tegenover haar zullen binden, d.w.z. hem beletten op eenige wijze aan de beslissende actie deel te nemen. Dit geschiedt door aanvallend op te treden of, indien de omstandigheden zulks geheel uit sluiten, door een krachtige vuurwerkzaamheid. Dit kan b.v. het geval zijn, indien de frontgroep achter een rivier met hoogen waterstand ligt, zoodat een aanval niet mogelijk is, terwijl de omvattende (beslissende) groep op een boven- of benedenstrooms van de frontgroep gelegen gunstig punt over gaat en haar actie tegen 's vijands flank en(of) rug verricht. 143(1) In dit punt en in enkele andere, o.m. in 144(1) en 228(3) wordt gesproken van voorste lijn. Wij kennen volgens G.V.I. 32 vuurlinie, le, 2e en 3e linie en volgens A.T.V. II 69(1) hoofdweerstandslijn en hoofdweerstandsstrook. Voorste lijn werkt verwarrend. Ook voorste linie, 146(2), 173(1) en 180(5) komt niet in G.V.I. 32 voor. 143(2) Niet alleen zal de inf.cdt. den betrokken cdt. het tijdstip waarop het steunende art.vuur zal worden afgegeven, mededeelen, doch ook den duur van het vuur en het doel waarop zal worden gevuurd. 149(1) Uit 125(1) en 149(1) blijkt, dat wij onderscheid maken in a) Verdediging bij het ontmoetingsgevecht, waarbij de partij, welke tot de verdediging beslist of daarin wordt gedrongen niet de gelegenheid heeft gehad zich degelijk daarop voor te bereiden b) Verdediging indien de tegenstander zich in een door hem gekozen stelling (degelijk) heeft voorbereid. Bij oefeningen, voordrachten, besprekingen, enz. wordt dit onderscheid niet immer scherp gesteld. 152(1) Dit punt bepaalt, dat de A.B. aan de cavalerie en de wielrijders, zoo mogelijk en zoo noodig door toevoeging van infanterie c.q. op middelen van versneld vervoer, voldoende gevechtskracht zal geven om langs de(n) marsch- weg(en) 's vijands verkenningsorganen terug te werpen. We hebben hier dus volgens A.T.V.I. 110(2) van onzen kant te maken met het optreden van een verkenningsdetachement. Hoe geschiedt het terug werpen Dit is bekend gesteld in A.T.V.I. 119(1)dusOnmiddellijk de breedte van 's vijands front vaststellen. Tegelijkertijd hoofdzakelijk door overvleugeling den vijand terugdringen. Hoewel niet genoemd in 152(1) dienen aldaar ook paun. en vechtwagens te worden vermeld A.T.V.I. 83(3), 84(1) en 150(2). 156(3) Het volgende punt, dat onze aandacht verdient is 156(3), omdat het wel eens aanleiding geeft tot verschillende opvattingen. We vinden hier vermeld, dat dikwijls de steun van een enkele batterij (aan de frontgroep) tijdens

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 67