262
den naderingsmarsch voor het breken van plaatselijken weerstand van ver
vooruitgeschoven zwakke vijandelijke afdeelingen voldoende zal zijn. Dit
beduidt o.i. niet, dat slechts één enkele batterij aan de frontgroep tot steun
is toegevoegd. Nemen we aan, dat met de in 156(3) genoemde ver voor
uitgeschoven zwakke vijandelijke afdeelingen de zelfde worden bedoeld
als de zwakke door den vijand vooruitgeschoven afdeelingen van 154(1)
dan wordt de aanval van de voorhoede (frontgroep) hierop volgens 154(2)
beschermd en gesteund door de geheele, althans het grootste gedeelte der
artillerie. De nadruk moet o.i. worden gelegd op plaatselijken weerstand.
Bij den aanval op den goed georganiseerden (totalen) weerstand van
vooruitgeschoven afdeelingen kan dus voor een bepaald gedeelte van dien
weerstand, aangeduid als plaatselijken weerstand de steun van een enkele
batterij voldoende zijn.
157(1)
De aanvang van dit punt luidt „Heeft de vijand een voorpostenstelling
met aaneengesloten vuurfront ingericht, enz.". In de eerste plaats kan men
de vraag stellen of hier misschien voorpostenopstelling wordt bedoeld. Zie
in dit verband A.T.V. II 111(1)115(1) en 228(1)Duidelijk is overigens,
dat hier geen voorposten worden bedoeld, zooals wij die kennen in 111(2).
Misschien wél, die van 115(1), omdat daar gesproken wordt van een voor
postenopstelling, welke op haar vleugels aanleuning vindt. Een omvatting
daarop zou te tijdroovend worden. Een doorbreking is volgens 121(2) de
eenig mogelijke aanvalswijze. Ditzelfde tijdverlies door omvatting (en
daarom frontalen aanval) vinden we in 157(1) terug. De aldaar genoemde
frontale (plaatselijke) aanval tegen een naar verhouding smal frontgedeelte
en uitgevoerd door een geringe sterk in de diepte geéchelonneerde infan-
teriemacht met steun van alle voor rechtstreekschen steun aangewezen
batterijen, zoo noodig versterkt met batterijen voor algemeene opdrachten
is feitelijk niet anders dan een poging tot doorbreking [hoofddruk 121(2)]
161(3)
Hier lezen wij, dat het innemen van de uitgangsopstelling veelal bij nacht
zal geschieden, hetgeen dan zoo mogelijk bij dag behoort te worden voor
bereid en beveiligd, zonder dat zulks de aandacht van den vijand mag
trekken.
Men moet dit punt lezen in verband met 241(3) en (4) van A.T.V. II en
met 172 van A.T.V.I.
163(1)
„De aanvalsdoelen voor de onderdeelen (bij den beslissenden aanval)
worden nauwkeurig en bij voorkeur tot voorbij 's vijands artillerie-opstel
lingen opgegeven". We willen hier de vraag stellen
Zullen die artillerie-stellingen den commandant van de beslissende groep
altijd bekend zijn? (o.i. niet).
Men dient zich rekenschap te geven van de beteekenis van „voorbij".
Denk b.v. aan een omvatting, welke is gericht tegen 's vijands rug 161(2).
179(1)
Volgens dit punt zal een gevecht ter vermij dering van zware verliezen
en om den terugtocht voor den vijand verborgen te houden zoo eenigszins
mogelijk eerst na het invallen van de duisternis worden afgebroken.
Ook kan volgens AT.V.I. 96(2) de eigen terugtocht door rook (nevel)
voor den vijand worden verborgen.
186(2)
„Bij den terugtocht moeten, teneinde niet onnoodig te worden opge
houden, verkeershindemissen (vernielde bruggen a.a.) op den terug-
tochtsweg tijdig worden opgeruimd, waartoe genietroepen worden vooruit
gezonden".
We zouden zeggen, dat juist om niet onnoodig te worden opgehouden
de bruggen eerst moeten worden hersteld, zij het ook, dat de genie-