263 troepen tevens worden belast met het voorbereiden van de door de achter hoede uit te voeren vernielingen. 186(3) Ten aanzien van de vraag hoeveel mitrailleurs (luchtdoel-) er tegen een doel moeten worden ingezet bestaat niet geheel overeenstemming in onze reglementen. Volgens V.S.Mitr. 240(3) worden tegen één vliegtuig nimmer minder dan 2 mitrailleurs ingezet. Vergelijk hiermede A.T.V. I 144 „Bij de mitrailleurs moet worden gerekend op het inzetten van groepen van vier wapens tegen hetzelfde doel". T.a.v. de zware mitrailleurs vermeldt dit laatste punt, dat bestrijding van luchtdoelen bij voorkeur met afdeelingen van minstens een sectie (3 stukken) geschiedt, terwijl A.T.V. I 212(5) spreekt van een of meer zware mitrailleurs voor de bestrijding van a.) doelen in de lucht b.) pantserauto's Zie ook A.T.V. I 142. 222(2) Dit punt vermeldt, dat de artillerie in zeer bedekte terreinen van groote uitgestrektheid de infanterie niet of zeer onvoldoende zal kunnen steunen, [zie ook 230(1)]. In dit geval gaat dus het bepaalde in A.T.V.I. 77 (nl. dat de artillerie op elk gewild oogenblïk haar werkzaamheid op nagenoeg elk deel van het gevechtsveld kan doen gevoelen, niet op. Ook kan slechte begaanbaarheid van het terrein oorzaak zijn, dat de infan terie af moet zien van den steun van artillerie G.V.I. 41(2). Gaarne hadden wij in A.T.V. II de bepaling van A.T.V. 1925, 84(3) aan getroffen, n.l. dat de commandant der naastbijzijnde infanterie-afdeeling zoonoodig de vereischte maatregelen neemt voor de beveiliging van de artil lerie en de mitrailleurs (thans ook voor de zware mitrailleurs, mortieren en het pantserauto-afweergeschut) A.T.V. I. 2(4) In dit punt wordt vermeld, dat a bij de opleiding, b de oefening van den troep, c bij de uitvoering van opdrachten wordt gehandeld, zij het niet steeds in een zelfden vorm, dan toch naar een zelfden geest. Een en ander beoogt de verschillen in opvattingen zoo veel mogelijk weg te nemen m.a.w. de eenheid van opvatting te bevorderen. Ook 43(1) b van A.T.V. II heeft het over de eenheid van opvatting, welke in het algemeen wordt ver kregen door de opleiding van den troep overeenkomstig letter en geest der voorschriften ten einde tot een goede samenwerking te komen. De omschrijving in 2(4) komt ons gelukkiger voor dan die in 43(1) b van A.T.V. II. Letter geeft aanleiding tot starheid. Ter illustratie het volgende. Bij een bespreking stelden wij aan een smi. de vraagAls gij op 900 m een gesloten afdeeling ziet (voor) de strook van een der kmn. van uw sie. (vdd.) laat gij er dan op vuren Onmiddellijk volgde het antwoord „Nooitdat mag niet, want in A.T.V. I staat voor geschreven, dat de karabijnmitrailleurs in de verdediging op afstanden tusschen 500 en 800 m de vcorwaartsche beweging van den aanvaller door vuur kunnen belemmeren", 73(1). Het behoeft verder wel geen betoog, dat de getallen, welke hier en overal elders in onze tactische voorschriften zijn genoemd, dienen om de gedachte te bepalen. 5(3) Voorbeelden van het in dit punt bedoelde gezag van een militair, wien door een daartoe bevoegden gezaghebbende een opdracht is verstrekt ter regeling of ter controle van de uitvoering van bepaalde maatregelen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 69