265
Beter dan het bij de hand houden lijkt het ons, dat de troepen te allen
tijde het gasmasker bij zich moeten dragen, zooals in het geval 421(2) wordt
bekend gesteld. Minder juist komt ons voor hetgeen in 421(3) is bepaald
n.l. dat bij luchtbombardementen, zoodra het signaal „luchtalarm" is geblazen
of andere wijze ter kennis van den troep is gebracht door een ieder waar
mogelijk het gasmasker bij zich wordt gedragen. Aldus gesteld klinkt de
noodzakelijkheid van een oogenblikkelijk gebruik van het gasmasker niet
erg overtuigend.
104(2)
Stafkaart Beter topografische kaart, Aanh. G.V.I. B, of eenvoudig kaart.
Vergelijk A.T.V. II 15(1), 79(1), 187(2) en A.T.V. I 18(2). 44(4), 379(1).
115(2)
In de noot behoorende bij dit artikel lezen we de definitie van voeling met
den vijand, dat is zoodra en zoolang de voorste afdeeling hem waarneemt
en onder vuur kan nemen. In A.T.V. II 172(1) en 244(2) wordt gesproken
van nauwe voeling.
Dat de eenmaal verkregen voeling, tenzij anders is bevolen, moet worden
onderhouden staat vermeld in G.V.I. 29 en A.T.V. I 116(2)
A.T.V. I, 206 b. spreekt van „onafgebroken in het oog houden van den
vijand".
119(2) van „den vijand blijven waarnemen".
117(1)
Hier wordt vermeld dat verkenningsdetachementen dank zij hun samen
stelling en sterkte in staat zijn den weerstand van zwakke vijandelijke
afdeelingen te breken.
A.T.V. II 152(1) heeft het over het terugwerpen van 's vijands verken
ningsorganen. Dit klinkt sterker Ook hier heeft men, aan onze zijde,
verkenningsdetaehementen van voldoende gevechtskracht op het oog.
140(1)
Dit punt luidt: Onder alle omstandigheden dus ook op grooten afstand
van den vijand moet de mogelijkheid van vijandelijke actie in de lucht
onder de oogen worden gezien.
Vergelijk 210(2)Ook dit artikel spreekt van de mogelijkheid van aanvallen
uit de lucht terwijl 226(1) zegtop welken afstand van den vijand de eigen
troepen zich ook bevinden, steeds moet de noodzakelijkheid worden over
wogen van maatregelen tegen een bedreiging uit de lucht.
281(3) vermeldt, dat bij marschen, tegen 's vijands ondernemingen uit
de lucht, alle aan den marsch deelnemende troepen en treinen maatregelen
moeten nemen.
Ten slotte zegt 368 nog dat, ongeacht den afstand tot den vijand bij de
legering groote zorg zal worden besteed aan dekking tegen waarneming
uit de lucht.
In stede van de mogelijkheid of de noodzakelijkheid van de maatregelen
tegen 's vijands luchtactie te overwegen, doet men beter te allen tijde deze
maatregelen te treffen. Een actie van den vijand, zonder gebruik van vlieg
tuigen, is wel haast niet meer denkbaar.
(Slot volgt).