278
a. Alleen de zeegaande vloot is in staat tegen gebiedsschendingen op
doeltreffende wijze op te treden. Bij een coup de main tegen een onverdedigde
plaats, door met snelle bovenwaterschepen (kruisers en jagers) troepen
van elders aan te voeren. Deze schepen zijn voorts in staat de plaats te
isoleeren door elke communicatie met buiten te verbreken. Verder kunnen
zij eventueele acties aan den wal met hun geschutvuur en landingsdivisies
ondersteunen, verdachte schepen onderzoeken, a.a. Voor legerbommenwerpers
is zulks onuitvoerbaar. Bovendien zal bedoelde agressie als regel 's nachts
worden uitgevoerd, zoodat de legerbws. ook tijdens de landing geen afbreuk
kunnen doen aan den vijand.
Bij coups de main tegen een verdedigde plaats kan, behoudens met het
kustgeschut, met aanwezige locale marinemiddelen (torpedobooten, bij
voorkeur T.M.-booten) bij onraad onmiddellijk krachtig tegen 's vijands
bovenwatermaterieel (tank- of koopvaardijbooten) worden opgetreden.
Daarna kan elke aanvoer van buiten af ernstig worden bemoeilijkt door
een zoo krachtig mogelijk inzetten van den strijd op de zeeverbindingen.
Legerbws. zullen veelal eerst te juister plaatse aanwezig kunnen zijn als
de actie te land is ingezetde vijand zal alsdan verspreid optreden en dus
weinig loonende doelen bieden. De hoofdweerstand moet dus verkregen
worden door de drijvende middelen van de locale defensie en van de grond-
vdd.middelen op den wal. Daarna is de strijd op de zeeverbindingen met
de zeegaande vloot van doorslaggevend belang.
Bij agressie in oorlogstijd tegen een onverdedigde of een verdedigde plaats
in de buitengewesten gelden mutatis mutandis dezelfde normen als bij een
coup de main in vredestijd.
b. Deswege zal bij elke agressie in de buitengewesten slechts de marine
in staat zijn zoowel vooraf als achteraf doeltreffend op te treden. Daar
komt bij, dat de vloot steeds ingezet kan worden tegen zwakke punten,
terwijl een slagluchtmacht van legerbws. uitsluitend moet worden ingezet
tegen de sterke punten van 's vijands dispositief.
c. Hoewel aan de legerbws. een preventieve werking niet kan worden
ontzegd, is de preventieve waarde van de zeegaande vloot vele malen grooter
dan die van de vlgn.
Voor den niet-deskundigen lezer sluiten deze conclusies als een bus. Het
is echter jammer dat zij o.i. van een onjuiste basis uitgaan, waardoor zij
althans voor wat betreft de z.g. „actie vooraf' wankel komen te staan.
Immers, het door S. geschetste optreden van de vloot in evenbedoelde actie
periode zal slechts mogelijk zijn als men overal, waar gebiedsschending in de
brutengewesten plaats zou kunnen hebben, ook in de nabijheid van dit punt
een smaldeel van voldoende sterkte, dan wel locale marinemiddelen beschik
baar heeft, welke onmiddellijk en krachtig tegen een agressie kunnen optre
den. Dit nu is geenszins het geval. Het stationneeren van voldoend sterke
locale marinemiddelen op elk punt in de buitengewesten waar een agressie
zou kunnen plaats hebben, is even ondoenlijk als het bezetten van al die
punten met grondtroepen, en is krijgskundig bezien ook even onaanvaard
baar wegens de daaraan verbanden versnippering van krachten. Voorts zal
in den aanvang van een conflict, zooals door de Regeering herhaaldelijk is
betoogd 1), de vloot noodzakelijkerwijze verspreid over den geheelen Archipel,
moeten optreden voor bewaking van de zeetoegangen. Bij een coup de main
zal, eerst wanneer de agressie zich heeft afgeteekend, tot gedeeltelijke concen
tratie kunnen worden overgegaande verspreide vlootdeelen, welke zich
tijdens de gebiedsschending eventueel in de nabijheid van het aangevallen
punt bevinden, zullen als regel te zwak zijn om onmiddellijk zelfstandig te
Zie rede Min. Colijn (St. Gnl. H, 1936-1937 Hand. bl. 1033 en I.M.T. 1937
nr. 1 bl. 84) en rede Min. Welter (St. Gnl. I, 1937—1938, Hand. bl. 729-731 en
I.M.T. 1938 nr. 6, bl. 586).