267
indienststelling (1925—'26) onze kruisers reeds niet meer up to date
vergeleken bij in denzelfden tijd in dienst gestelde kruisers uit
andere Marines, daar in onze bouwplannen de oorlogservaringen etc.,
niet verwerkt konden worden. De Java en Sumatra zijn dus, vergeleken
met even oude kruisers bij de andere Marines, minder bruikbaar
dan deze toch ook al bijna vijftienjarigen. Wanneer dus reeds m 193Ü
door de regeering 2 kruisers en één reserve, maakt samen drie krui
sers, noodzakelijk geacht werden, kan men zich m.i volkomen
begrijpen, dat de regeering, nu, terwijl de internationale toestand
zich oneindig veel dreigender laat aanzien, geen genoegen wil nemen
met twee oude en één kleinen kruiser, maar het noodig acht, zoo
spoedig mogelijk over twee moderne kruisers en één kiemen kruiser
(met welks bouw in 1930 werd begonnen) te kunnen beschikken
Wil men den levensduur van kruisers in het algemeen afmeten
aan onze Java en Sumatra, dan moet men dus ook bedenken, dat, m
1916 begonnen, onder normale omstandigheden deze in 1919 in dienst
zouden gesteld moeten zijn.
Over de exploitatiekosten zegt Zijne Excellentie, dat deze jaar
lijks per kruiser in de jaren voor 1932 1.9 millioen gulden bedroe
gen, waaronder niet begrepen groote bestellingen en concludeert ver
der, dat voor de nieuwe en grootere kruisers deze, vermeerderd met
de afschrijvingskosten van 1 millioen, op 3 millioen gulden gesteld
zouden moeten worden. (De bouwkosten van den in aanbouw zijn-
den kruiser zijn 20 millioen, die van den voorgestelde 18.5 millioen).
Het Handelsblad schreef indertijd, dat de exploitatiekosten van de
Sumatra sedert aankomst in Indië van 19271932 ruim 9 millioen
hadden bedragen, (herstellingskosten inbegrepen) „zijnde ruim 1.5
millioen gulden per jaar. Voor de Java, die minder vaak in reparatie
was geweest, waren de kosten van 19261932 eveneens met inbe
grip van de herstellingskosten, ruim 11.5 millioen, „zijnde ruim
1.6 millioen per jaar".
Waardoor precies het verschil tusschen ons beider cijfers wordt ver
oorzaakt, kan ik niet verklaren. Ik wil daar echter niet over twisten
en alleen vaststellen, dat afschrijvings- en exploitatiekosten der nieuwe
kruisers de 3 millioen niet te boven behoeven te gaan.
Wat de Glenn-Martin-vliegtuigen betreft, het volgende. Wanneer
we de leeftijdsgrens van bommenwerpers op 7 jaar stellen, wat wer
kelijk zeer ruim is genomen en we mogen aannemen, dat, zooals
Onze Vloot" mededeelt, voor aanschaffing van 117 Glenn-Martins
41—42 millioen gulden zal noodig zijn, dan kost één vliegtuig ruim
350.000 gulden en bedraagt de jaarlijksche afschrijving 50.000 gulden.
De exploitatiekosten van deze 117 bommenwerpers zouden, wederom
volgens „Onze Vloot", 7 a 8 millioen bedragen, welk bedrag klopt
met andere mij ten dienste staande gegevens. Voor 1 vliegtuig maakt
dat per jaar 60 a 68000 gulden, zoodat afschrijvings- en exploitatie
kosten van 1 vliegtuig per jaar 110 a 118.000 gulden zouden bedragen.
Hieruit kunnen we gemakkelijk berekenen, dat, wat directe kosten
betreft 1 moderne kruiser gelijk zou staan met 25 bommenwerpers,
hetgeen dus heel wat minder is dan de 35 bommenwerpers, waartoe
Mr. Jager kwam.
Wat betreft de indirecte kostenvoor de vloot schat Zijne Excel
lentie deze relatief veel hooger dan voor het luchtwapen. (Misschien
uit meerdere bekendheid met die van de vloot?). Daarover dadelijk
nog iets. Eerst echter wil ik wijzen op het feit, dat, tenzij wij onze
heele marine afschaffen, de indirecte kosten voor het grootste deel
blijven bestaan, al zouden wij geen kruisers meer aanschaffen of deze
zelfs geheel afschaffen.