Neutralen, d.z. Staten, hebben
1. recht op eerbiediging van hun onzijdigheid door de oorlog
voerenden
2. plicht tot a. onthouding van steun ten behoeve van oorlogs
handelingen
h. voorkoming van ongeoorloofde handelingen
door personen binnen hun rechtsgebied
c. volstrekte onpartijdigheid ten aanzien van de
oorlogvoerenden
d. gedooging te hunnen aanzien of tegenover hun
onderdanen van handelingen van oorlog
voerenden, waartoe deze krachtens algemeen
erkende gewoonten of gesloten verdragen in
hun hoedanigheid van oorlogspartij bevoegd
zijn.
In vroegere jaren heeft men wel gewild, dat onzijdigheid over
eenkwam met lijdelijkheid. Niets is echter minder waar. Bij
lijdelijk toezien zouden de onder 2 ad a en c genoemde plichten
zonder twijfel minder goed, die onder 2 ad h zeker niet vervuld
worden. Doch ook waar de neutrale Staat handelingen van
oorlogvoerenden moet gedoogen, dient scherp te worden opgelet,
dat deze hun bevoegdheden niet overschrijdenprotesten en
andere geëigende tegenmaatregelen zijn dan op hun plaats. Er is
echter meer. Hoewel het recht op eerbiediging van onzijdigheid
voortvloeit uit den plicht van oorlogvoerenden, zich te onthouden
van handelingen, welke de souvereiniteit van den neutralen
Staat aantasten, wil daarmede nog niet gezegd zijn, dat zij zich
daaraan te allen tijde zullen houdenuitdrukkelijk is dan
ook in het gecodificeerde recht aangegeven, welke onrechtmatige
handelingen de neutrale Staat niet mag dulden. Lijdelijkheid is
hiermede in strijd berust men in een schending door de eene
partij, dan staat een schending van de andere te wachten, zij
het onder het aanvoeren van oorlogsnoodzaak11dan wel
onder het motief, dat de neutrale zijn verplichtingen niet is
nagekomen. De gevolgen van een gedwongen (Luxemburg) of
gewild (Griekenland) lijdelijk toezien hebben genoemde landen
in den wereldoorlog ondervondenhun territoir werd oorlogs
gebied en van de aanvankelijke onzijdigheid bleef al spoedig heel
weinig of niets over. Daarom dient onzijdigheid te worden ge
handhaafd, met pen en zwaard, vastbesloten, onder een devies,
dat niet beter kan worden uitgedrukt dan door ons „Je maintien-
296
Wijnveldt wijst er op blz. 199 op, dat oorlogsnoodzaak steeds wordt
uitgespeeld tegen onzijdige Staten, bij voorkeur tegen de kleine onder
henhiervan was men voor den wereldoorlog reeds overtuigd.