B. Zijne Excellentie Weiter beantwoordde de verschillende
sprekers op 28 Febr. 1939 als volgt (Handelingen blz. 1569 e.v.).
366
Ik heb den Minister bij de behandeling van de desbetreffende
suppletoire begrooting gewaarschuwd voor hetgeen thans gebeurd is.
Ik zeide toen
„Wat ik daarbij nog het ergste vind, is het niet geringe gevaar,
dat oneenigheden over deze questie een ongunstigen invloed
kunnen uitoefenen op de wederzijdsche verhoudingen. Ieder jaar
opnieuw komt dit vraagstuk aan de orde, ieder jaar opnieuw
krijgen slechtgezinden de gelegenheid daarvan te profiteeren. En
alle phrasen over goede samenwerking, wederzijdsch begrip, een
heid, enz. zullen dit gevaar niet kunnen bezweren."
De minister antwoordde daarop, dat men dat niet al te tragisch
moet nemen.
Intusschen ben ik van meening, dat men de beteekenis van een
dergelijke controverse zeker niet moet onderschatten. Vooral niet
en dat vrees ik toch voor de toekomst als zij zich telkenjare
herhaalt.
Ik heb, toen dit vx'aagstuk hier aan de orde was, mijn standpunt
uitvoerig weergegeven en de uiteenzetting van den Minister heeft
daarin geen wijziging gebracht. Ik ben niet van plan en het heeft
m.i. ook geen zin, na zoo korten tijd in een herhaling te treden van
hetgeen ik toenmaals heb betoogd. Ik beperk mij derhalve tot de
opmerking, dat mijn voornaamste bezwaren vooral gericht waren tegen
de zg. correctieve bepaling en tegen de naar mijn meening oneven
redige belasting van de Indische schatkist.
De heer WeiterMinister van Koloniën: Mijnheer de Voorzitter! Ik
zou bij de beantwoording van de verschillende sprekers over de
afdeelingen Leger en Marine willen beginnen met een verwijzing naar
een woord van den heer Bajetto, dat hij heeft 'gesproken bij de alge-
meene beschouwingen en waarbij zich de heer Joekes aansloot. De
heer Joekes heeft zich er hedenmiddag opnieuw bij aangesloten,
wijzend op het bekende Engelsche gezegde, dat er een zilveren lijn is
op elke donkere wolk. De heer Bajetto heeft bij de algemeene beschou
wingen gezegd men kan den toestand ook te somber inzien met het
aankweeken van een angststemming bereikt men niets.
Nu las ik juist een paar dagen geleden een uitspraak van een bekend
Engelsch Staatsman, viscount Samuel, dat ik aan de zeer angstige har
ten hier en in Indië ter overweging zou willen aanbevelen.
Deze heeft geschreven
„Niemand twijfelt er aan, dat oorlog mogelijk blijft, maar omdat
hij mogelijk is, moet men hem nog niet voor waarschijnlijk
houden, laat staan voor zeker. Het zou een goed ding zijn, als
men de kinderen en ook de groote menschen eens leerde zorg
vuldig onderscheid maken tusschen het mogelijke, het waarschijn
lijke en het zekere."
Wij wapenen ons niet, omdat wij agressie verwachten, maar omdat
wij in dezen tijd van internationale spanning ons geprepareerd moeten
houden op alle eventualiteiten. Wij moeten dat doen juist op grond
van. de zedelijke verplichting, waarop nog zooeven de heer Rutgers
van Rozenburg wees en die ik volkomen onderschrijf, verplichtingen,
welke wij hebben ten aanzien van de inheemsche bevolking en in ver
band met onze historische taak. Dat is het wat ons noodzaakt, ons
te 'prepareeren op eventualiteiten, die zich kunnen voordoen. Daar
mede is niet uitgesproken, dat deze eventualiteiten zich ook zullen