9. UIT DE He KAMER. A. Aan de Handelingen betreffende de 47e vergadering op 24 Februari 1939 ontleenen wij het volgende uit de rede van Z. Exc. Bajetto over de Indische defensie (mondelinge behan- deling der Begr. van Ned.-Indië voor 1939 "VTIIe afd.). De heer Bajetto Mijnbeer de Voorzitter Zonder overdrijving kan gezegd worden, dat in Indië tegenwoordig het vraagstuk van de defensie en vooral van de versterking van onze maritieme weermacht de brandende quaestie is. Heb ik bij de algemeene beschouwingen gemeend te moeten waar schuwen tegen het verwekken van onrust en van een ongemotiveerde stemming tegen het moederland, anderzijds acht ik het alleszins redelijk, dat ook in deze Kamer de noodige aandacht worde geschon ken aan de vrees en de verlangens, die op dit punt in Indie bestaan. Hoe staat het nu met de Indische defensie Wij bezitten op Java een wel is waar klein, doch voor zijn taak voldoende berekend leger, dat sedert 1936 aanmerkelijk is en wordt uitgebreid en gemoderniseerd, zoodat wij mogen verwachten dat het binnen niet te langen tijd een voortreffelijk weermachtsapparaat zal zijn. Daarnaast is het mogelijke gedaan voor de bezetting en de bevestiging van belangrijke objecten, zoowel op Java als op de Buitengewesten, terwijl thans alle overige troepen in die Buitengewesten van moderne wapenen, mitrailleurs, e.d. worden voorzien. De luchtmacht van het leger is in luttele jaren van een bijna onbeteekenende troepeneenheid tot een afzonderlijk wapen uitgegroeid, dat, dank zij een oordeelkundige, gedeeltelijk nog in uitvoering zijnde grondorganisatie, in staat zal zijn tot in de veiste uithoeken van den archipel krachtdadig op te treden. De luchtmacht is daardoor geworden tot het sterkste weermiddel der territoriale verdediging van geheel Nederlandsch-Indië. Doch juist omdat zij dit is, kan met de tegenwoordige sterkte geen genoegen worden genomen. Zij zal minstens verdubbeld moeten worden, liefst met een gelijk aantal jachtkruisers. Dit noem ik een zeer bescheiden eisch, Mijnheer de Voorzitter, vergeleken met de duizendtallen, die met koortsachtige haast in alle groote Staten aan de weermiddelen worden toegevoegd. Behalve dat acht ik de inrichting van een kleine, doch goed bewa pende en geoutilleerde luchtvaartbasis in het binnenland van Nieuw- Guinea, liefst in den Vogelkop, uit strategisch oogpunt van bijzonder belang. Het is hier niet de geschikte gelegenheid om dieper op dit denkbeeld en de mogelijkheden, die het opent, in te gaan, doch ik moge het in de aandachtige bestudeering van de betrokken instanties aanbevelen. In dit verband moge ik nog herinneren aan hetgeen ik gisteren bij de behandeling van de begrooting van Bmnenlandsch Bestuur omtrent de m.i. noodige versterking van de militaire bezetting van Nieuw-Guinea heb te berde gebracht. De Minister antwoordde toen met de mogelijkheid van een sterkere bezetting in uitzicht te stellen, indien olie- of goudexploratie ter plaatse tot een gunstig resultaat zou leiden. In dat geval bestaat er dubbel reden de door mij gedane suggestie in overweging te nemen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 78