weer tegen de achterzijde van haar ligplaats wordt gezet d.i. tegen
het spanstuk en dat de slagpinpunt binnen den afsluiter
wordt gehaald dit is allemaal afgeloopen zoodra de geleinok van
den afsluiter vrij is van de voorste prismatische nokken en de
afsluiter dus onder de werking van de slagpinveer naar boven
wil gaan; de afsluiter heeft dus de neiging deze beweging uit
zich zelf in te leiden.
Door het opdrukken van slaghamer en sluithefboom, zal het
staartstuk met de onderzijde van de geleirichels stevig op den
onderkant van de geleisponningen worden gedrukt en voorloopig
in dezen stand blijven tot de geleinok van den afsluiter is ge
komen tegen de voorste helling van de groote prismatische nok
van de geleiplaat. Ten gevolge van het oploopen van deze geleinok
zal het staartstuk links om willen draaien, de linker geleirichel
van het staartstuk drukt nu met den onderkant op den onderrand
van de link er geleisponning in de kast, de rechter geleinok met
den bovenkant tegen den bovenrand van de rechter geleisponning,
daarbij zal het beweegbare gedeelte naar rechts getrokken wor
den, zoover als de afmetingen van de kast toelaten, de lip van
den afsluiter heeft zich vastgezet in de voor haar bestemde
sponning. Deze neigingen om linksom te willen wentelen en naar
rechts te trekken zijn geëindigd, zoodra de geleinok van den af
sluiter het bovenste horizontale gedeelte van de prismatische nok
heeft bereikt. Door de werking van de geleiveer zal de geleinok
ten slotte terechtkomen op de achterste prismatische nok van de
geleiplaat; de terugloop is dan geëindigd; slagveer en sluitveer
zijn maximaal ingedrukt en de inloop zal worden ingezet.
Welke krachten hebben nog meer op het staartstuk gewerkt
tijdens den terugloop
Als het beweegbare gedeelte 4 mm achteruit is geloopen, is
de achteronderzijde van den uitwerper in contact gekomen met
het hellende vlak van het uitwerperblok. Aangezien dit vlak een
hellingshoek heeft van 2V/2° en de tangens hiervan 0,4
is, zal het zonder meer duidelijk zijn dat de uitwerper om 4 mm
omhoog te kunnen komen, teneinde den hulsbodem te kunnen
grijpen, 10 mm achteruit moet gaan. Het beweegbare gedeelte
is dan 14 mm achteruit gegaan en de geleinok van den afsluiter
opgeloopen tegen de middelste prismatische nog van de geleidplaat.
Door het omhooggaan van den uitwerper werd de uitwer-
perstangveer ingedrukt (het staartstuk wil omhoog gaan, doch
wordt gedrukt door slaghamer en sluithefboom gaat dus min of
meer wippen) de tand van den uitwerper heeft in schuin-achter-
waartsche richting tegen den rand van de huls gedrukt, daarbij
den afsluiter eveneens achterwaarts drukkend, zoo dit niet reeds
eerder mocht zijn geschied. Wij hebben hier dus het belangrijke
moment, dat de huls vóór het uitwerpen eerst eenigszins wordt
los gewrikt.
408