433 178 Vermeld wordt hier, dat bij de voorhoede hoe zwak zij ook zij steeds één of meer zware mitrailleurs c.q. vuurmonden en dan volgens 155(3) in de eerste plaats bij de spits moeten worden ingedeeld, voor de bestrijding van pantserauto's en vechtwagens, indien de tactische omstan digheden en het terrein een optreden daarvan waarschijnlijk yiaken. In 169, welk punt doelt op zwakke voorhoeden (marschbeveiliging op grooten afstand van den vijand) wordt medegedeeld, dat in dit geval de samenstelling der voorhoede berekend moet zijn op den afweer van vliegtuigen, pantser auto's en vechtwagens. Ook hier zal het bepaalde van de hiervoor cursief vermelde alinea van 178 wel in acht genomen moeten worden. 179(2) Dit punt gaat over het verband tusschen de onderdeelen van de voorhoede, dat wordt onderhouden door middel van ordonnansen (z.m. op motorrijwiel, op rijwiel, of te paard). Blijkbaar dus niet door ordonnansen te voet? Pas in de laatste plaats, hetgeen volgt uit 301(2), waar wordt bekend gesteld, dat het verband tusschen de onderdeelen van een colonne zoo mogelijk wordt onderhouden door motorrijders, wielrijders en (of) ruiters. Is dit personeel niet beschikbaar dan kunnen verbindingsmanschappen te voet (kans op Drückeberger met het verband worden belast. Bij nachtmarschen, 358(1), wordt 'het verband tusschen de verschillende onderdeelen bewaard dcor verbindingsmansch-cippen. Beter is het o.i. geen verbindingsmanschappen, doch verbindingsrotten aan te wijzen [vergelijk dubbelposten 256(1)]. Eén man stelt als regel, zoowel bij de verbinding als op post, niet veel voor. 180(2) In de laatste alinea van dit punt vinden we vermeld, dat de bescherming tegen 's vijands artillerievuur alleen kan worden verkregen door tijdige ontwikkeling van de hoofdmacht, mogelijk gemaakt door de berichtgeving van de verkenningsorganen of van een vooruitgeschoven zelfstandig deta chement. Ock in 138(1) en 170(2) is sprake van een (vooruitgeschoven) zelfstandig detachement. Wat we onder een zelfstandig detachement dienen te verstaan wordt bekend gesteld in 4. 181(2) Hier wordt iets medegedeeld over den afstand van de beveiligende cavalerie tot de met een overeenkomstige taak belaste infanterie [de infanterie- voorpatrouille 187(2)]. Vcor een eskadron dat is dus volgens 138(2) de beveiliging voor een divisie of een zelfstandig detachement is bedoelde afstand ten hoogste 5 km. Voor kleinere afdeelingen dat zijn dus niet groote eenheden, punt 4 is die plaats ongeveer 3 km. Volgens 138(2) kan echter ook 1 sie. wielrijders, in het gunstigste geval, voor beveiliging bij een divisie of zelfstandig detachement worden ingedeeld. Is de afstand dan ook 53 km In verband met den in 181(1) genoemden eersten eisch „tijdig waarschu wen" zouden de wielrijders [uursnelheid 12 km, cavalerie 6V28 km 295(2)] verder vooruit kunnen. Gaan zij verder vooruit dan voor de cavalerie is aangegeven, dan zal aan den 2den eisch „bij aanraking van den vijand spoedig door de infanterie kunnen worden ondersteund" minder goed kunnen worden voldaan, aan gezien het oprukken van de infanterie meer tijd in beslag zal nemen, met de kans van te laat komen. In verband met den derden eisch „of spoedig op de infanterie kunnen terugvallen", zou het de sie.wielrijders, om dezelfde reden als bij den eersten eisch genoemd, wel weer toegestaan kunnen worden verder dan de cavalerie naar voren te gaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 45