438 293(2) Hier staat, dat achter een groep van een autocolonne een ruimte van 50 m wordt gelaten. In 340(2), dat tusschen de sectien steeds een afstand van 50 m wordt bewaard. 295(2) Op slechte wegen en bij duisternis is de marschsnelheid aanmerkelijk minder dan op goede en vlakke wegen en bij gunstige weersgesteldheid. Dit punt moet men lezen in verband met 337(2) en 361. 308 Hier lezen we, dat het somtijds noodzakelijk kan zijn (behalve kleine en groote rusten) nog een afzonderlijke verplegingsrust in te lasschen. Wan- neer Zie 316(2) en 381(3) 309(4) Dit punt zegt o.m., dat zoo eenigszins mogelijk voor den aanvang van den marsch de regeling omtrent de rusten wordt bekend gemaakt [zie 309(2), 326, 360(1)] opdat alle onderdeelen op hetzelfde tijdstip de rusten kunnen aanvangen en eindigen. Zie ook 313(1) In 293(4) lezen we, dat afstanden, welke door een of andere oorzaak te groot zijn geworden, niet worden hersteld ten koste van de voorge schreven rusten of door vergrooting van de marschsnelheid. Op grond van 313(1) 309(4) en 293(4) zou men kunnen vragen, hoe dan vergroote af standen worden teruggebracht tot de als gemiddelden genoemde afstanden. Zulks geschiedt o.i. door een of meer afdeelingen, waartussehen de afstanden te groot (te klein) zijn geworden, tijdens den marsch tijdelijk te doen halthouden. 315(2) Bij de groote en de verlengde kleine rusten wordt de uitrusting afgelegd. Ook het gasmasker O.i. niet. 323(1) Hier wordt vermeld, dat tijdens het overtrekken van rivieren bij groote stroomsnelheid bij groepjes in schuinsche strekking met den stroom m«ie wordt gewaad, terwijl de manschappen elkaar steunen. Dit moet o.i. met geschieden, zooals 322(4) mededeelt door het hand aan hand overgaan maar het elkaar bij den gordel vasthouden, zooals we dat tijdens het patrouilleeren in de buitengewesten toepassen. 329(1) De in maximum per dag af te leggen afstand, bij troepenvervoer met automobielen bedraagt 160 tot 200 km. Niet te verwan-en met de gemiddeU per dag af te leggen afstand, welke volgens 295(2) 150 a 160 km bedraagt. 419(1) Handelt over signalen bij lucht- en gasalarm tijdens de legering. Instede van het voorgeschreven (op den hoorn te blazen) signaal voor lucht- en gasalarm kunnen goed hoorbare geluidseinen worden gegeven. 415(1) spreekt van het blazen van gasalarm bij plotseling gevaar. De hoornblazers zijn o.i. ten doode opgeschreven 431(3) De filter- en keukenwagens kunnen zoonoodig bij den gevechtstrem worden ingedeeld dan wel afzonderlijk bij voorkeur ook bataljons- (afdeelings-) gewijze worden verplaatst. Niet geheel in overeenstemming hiermede is 11(5) van het vpl. v. waar we lezen, dat indeeling van de keukenwagens bij den gevechtstrem in het algemeen ongewenscht is, al ware het slechts in verband met de techniek Va446(4)t is°ihet zoo somber. Daar staat nl„ dat bij zich verplaatsende troepen het eten gedurende den marsch wordt bereid, (zie ook H.K.F.)

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 50