458
10. VAN HET WERELDTOONEEL.
Terwijl Engeland de in de voorgaande maand begonnen pogingen tot
vorming van een „anti-agressiefront" met kracht voortzette, deden reeds
in de eerste dagen van April geruchten de ronde, dat Italië iets in het
schild voerde tegen Albanië. Rome ontkende de juistheid daarvan echter
zoo pertinent, dat de Engelsche regeering zich gerechtigd achtte tot een
tegenspraak in het parlement. Op 3 April werd toegegeven, dat wel maat
regelen werden overwogen, doch slechts met volkomen instemming van
koning Zogoe den 5den heetten de betrekkingen tusschen Italië en Alba
nië nog normaal, doch den 7den, op Goeden Vrijdag, stonden Italiaansche
troepen tot volkomen verrassing van niet ingewijden het heeft geen zin,
dit te ontkennen zonder instemming des konings op Albaneeschen
bodem. Na een kort verzet had ook Albanië opgehouden als zelfstandige
staat te bestaan vergeefs werd een beroep gedaan op de hulp van Joego
slavië, hetgeen overigens niet te verwonderen valt. Vergelijkingen met de
inlijving van de Tsjechei liggen voor de hand, ook met Oostenrijk en
Memel. Heeft Mussolini, die nu blijkbaar geen „woestijnen meer verzamelt"
doch kronen, de behoefte gevoeld, weer eens de aandacht op Italië te
vestigen Is het dus zuiver een prestige-kwestie geweest of zijn er andere
beweegredenen Men mag wel aannemen, dat de as-mogendheden niet
optreden zonder in elkanders voornemen te zijn gekendhier dringt zich
een vergelijking op, met den ouden Driebond die slechts ten doel had,
een rugdekking te verschaffen aan de beurtelings optredende partijen. Mag
men die vergelijking doortrekken en aannemen, dat ook de „as" zal uit
eenvallen, zoodra Italië zijn belangen door anderen op voordeelige wijze zal
zien gediend Er wordt veel op gespeculeerd doch de wensch schijnt
voorloopig de vader van de gedachte te zullen blijven, hoewel niet kan
worden ontkend, dat wanneer zoowel Duitschland als Italië blijven voort
gaan op den weg naar herstel van de vroegere historie, d.w.z. herstel van
het oude Roomsche Keizerrijk en het Romeinsche Rijk, belangentegen
stellingen verre van uitgesloten zijn. Ook op den Balkan behooren deze
niet tot de onwaarschijnlijkheden. Zoo wil men wel, dat Mussolini's waar
schuwing, dat Italië geen anderen aan de Adriatische Zee kan drilden,
niet slechts was gericht tegen Joegoslavië en een door Engeland gesteund
Albanië, doch tevens tegen Duitschland.
Doch ook wanneer men aanneemt, dat Rome niet handelde zonder voor
kennis van Berlijn valt het optreden geredelijk te verklaren het zocht
in navolging van zijn asgenoot den weg van minsten weerstand en nu
beiden in het W. op het Engelsch-Fransche bondgenootschap zijn gestuit,
voert die weg naar het O.
Na de gebeurtenissen in O.-Europa weet de wereld -althans voor zoover
de publieke opinie niet is „gelijkgeschakeld" zoo zoetjes aan wel wat
zij moet denken van het vervangen van het rasbeginsel door op den duur
niet vol te houden historische gronden en van bevrijdingen-op-verzoek.
Mussolini heeft dan ook moéten ondervinden, dat zijn toepassing van het
in zwang gekomen procédé heftigere reacties teweegriep dan vroegere toe
passingen zal hij gerekend hebben op verontwaardiging in andere
dan tot de as behoorende en daarmede bevriende landen, een verrassing
voor den „beschermer van den Islam" zal de verontwaardiging in de Mo-
hammedaansche wereld zijn geweest.
De belangrijkste reactie vormden de door de democraten genomen voor
zorgsmaatregelen in en om de Middellandsche Zee versterking van Gibral
tar, Engelsch-Fransche vlootconcentratie aldaar, Britsche te Malta en meer
naar het O., troepen verschuivingen van Palestina naar Egypte en nauwere
samenwerking op defensiegebied tusschen Engeland en dat rijk. Liet de
Britsche leeuw dus zijn tanden zien, tot grommen kwam het nog nietItalië
werd hoffelijk uitgenoodigd mede te willen deelen, hoe zijn optreden viel
te rijmen met de Middellandsche Zee-overeenkomst. Een merkwaardige