581 5. Het luchtdoelgeschut is een veel grooter bedreiging voor de bwrn: dan vroeger (wereldoorlog). 6. De grondorganisatie van den luchtafweer is veel en veel beter dan in 1918. Waar de man in den bwr. hetzelfde is gebleven meent hij, dat boven genoemde factoren tevens een groot moreel effect zullen hebben ten gunste van den verdediger. Het valt A(ir) C(orrespondent) niet moeilijk om tegen deze argumenten e.e.a. in te brengen. Ad 1 A.C. vraagt of hij dus mag aannemen, dat het volslagen onnutte apparaat van de manoeuvres 1935 thans door een beter is vervangen. Ad 2 Een juiste coördinatie blijft zeer moeilijk. De vijand kan na de laatste plaatsmelding een geheel andere koers en snelheid hebben aangenomen. Ad 3 T.a.v. de beweerde groote geoefendheid in het blind- vliegen stelt A.C. de eenigszins pijnlijke vraag, waarom dan de Eng. manoeuvres van Aug. 1938 werden gecanceld nog voor de helft van het programma was afgewerkt. Voorts is het hem (en ons) niet duidelijk, wat blindvliegen en -landen voor anti-bombardements waarde heeft. Ad 4 Accoord, mits de interceptors de bwrn. vinden (en dan nog slechts tot op zekere hoogte, voegen wij er aan toe)Ad 5 Dit argument is juist, doch wel erg algemeen. Veel hangt er van af, of de lu.afw. goed is opge steld. Aangezien men niet het geheele land ermee kan bezaaien, moet deze zoodanig om de voornaamste objecten worden geplaatst, dat de aanvaller onder een effectieve barrage kan worden genomen gedurende den z.g. aanvalsrun (constante koers, snelheid en hoogte). De jachtgroepen behooren daarentegen minstens 50 mijl en verder vóór deze objecten (dus aan 's vijands zijde) te worden gestationneerd om den aanvaller op diens weg naar het doel reeds tijdig en voortdurend te kunnen aangrijpen. „Britain's first-line air defense against the modern bomber should not be over Britain; it should be over the North Sea, the Netherlands, Belgium and Northern France". R. Intendance. In het „Zeitschrift für die Heeresverwaltung" Januari 1939 wordt door Hauptman a.D. Poesl een beschouwing gegeven over de waarde van soja- boonen als voedingsmiddel. Bedoeld onderwerp is voor Duitschland van groot belang in verband met het bestaande gebrek aan eiwitten en vetten in de volksvoeding. Terwijl de eigen productie ruim voorziet in de behoefte aan koolhy draten, kan slechts voor 84 aan eiwitten en voor 49 aan vetten door eigen land worden voortgebracht. Door het tekort van 16% aan eiwitten moet jaarlijks 800.000 ton voedingeiwit worden ingevoerd. In het raam van het 4 jarenplan"zal getracht moeten worden de tekorten aan eiwitten en vetten uit eigen productie te verkrijgen. Hiervoor komt in aanmerking de cultuur van lupinen en sojaboonen. De eiwitten en vetten afkomstig van lupinen als veevoerder zullen via het dier weer beschikbaar worden gesteld van den mensch in dierlijke eiwitten en vetten in den vorm van vleesch, melk, eieren, spek enz.^ Voor de voeding in Duitschland zullen genoemde cultures in de komende jaren een groote rol gaan spelen. De sojaboon bestaat uit de volgende bestanddeelen 17.5 20 vet, 30 42 eiwit 24 koolhydraten, 1.5 lecitine, 5 asch en 8 water. De voedingswaarde van de sojaboon wordt als volgt uiteengezet. Het sojaboonen-eiwit is, in tegenstelling met andere plantaardige eiwitten biologisch gelijkwaardig met de eiwitten uit melk, vleesch en eieren d.w.z. dat eerstgenoemd eiwit alle stoffen bevat, welke voor den eiwitopbouw van het menschelijk lichaam noodig zijn. Het eiwit uit sojaboonen is voor 90 verteerbaar. Proeven hebben bewezen dat de mensch kan leven van brood, gemaakt uit een mengsel van 75 tarwemeel en 25 sojameel (aldus S).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 131