bij de bediening van zijn instrument, en van den vlieger door bet niet nauwkeurig bijhouden van hoogte, koers en snelheid, dan wel fouten van de instrumenten, hoogtemeter, snelheidsmeter e.d. Een zeer belangrijke bron van fouten werd nog niet genoemd, nml. de daginvloeden. We hebben gezien, dat het vliegtuig op de hoogte waarop het moet aanvallen drift en grondsnelheid (c.q. relatieve drift en relatieve snelheid ten opzichte van het doel) opmeet. Hierdoor worden dus de door dien wind veroorzaakte afwijkingen van de bom in rekening gebracht. Indien het vliegtuig echter op 5000 m hoogte aanvalt, is het lang niet zeker dat de wind op tusschenliggende hoogten, bijv. 2000 of 3000 m, dezelfde richting en snelheid heeft als op 5000 m. Het is zelfs vrij zeker dat dit niet zoo is, terwijl hierop juist de geheele theorie van het richtinstrument is gebaseerd. Wij zijn helaas niet in staat, zooals bij de artillerie, door het oplaten van ballonnetjes deze windinvloeden op de verschillende hoogten te meten. Door al deze oorzaken is de kans dat we met de eerste bom (schot) een juistheidsdoel raken nog veel geringer dan bij de (stilstaande) artillerie. We zouden, evenals de artillerie, kunnen gaan inschie ten, door bijv. de afwijkingen van de eerste bom op te meten, en hiervoor corrigeeren bij een volgende, op precies dezelfde wijze uitgevoerde vlucht over het doel, en zoo voort, tot we tenslotte een treffer verkrijgen. Maar het spreekt vanzelf dat dit tegenover een door luchtdoelgeschut of jagers verdedigd doel niet te doen is. Er zal dus naar een ander middel moeten worden omgezien om de kans op minstens een treffer, bij het uitvoeren van één vlucht over een juistheidsdoel, grooter te maken. Ook hiervoor kunnen we weer in de leer gaan bij de artillerie, en een groot oppervlak (de grootte afhankelijk van de spreiding) zoodanig met bommen bestrooien, dat de kans dat het doel binnen dat oppervlak ligt zeer groot is. We noemen dit het werpen van een trefferpatroon, hetgeen kan worden uitgevoerd door één vliegtuig, dat eenige bommen achter elkaar in serie werpt, met afstanden tusschen de bommen gelijk aan de doelafmeting in de vliegrichting, en waarbij dus alleen fouten in de vliegrichting geheel of gedeeltelijk worden opgeheven, dan wel met verschillende vliegtuigen gelijk, waarbij elk vliegtuig handelt als boven beschreven, en met tusschenruimten tusschen de vliegtuigen gelijk aan de doelafmeting loodrecht op de vlieg richting, zoodat hierbij ook fouten loodrecht op de vliegrichting geheel of gedeeltelijk worden opgeheven. Volgens onze voorschrif ten kan zoo'n trefferpatroon rechthoekig, pijlvormig of rechtlijnig zijn, afhankelijk van den aard en de afmetingen van het doel, van het aantal beschikbare vliegtuigen, van de te gebruiken bomsoort en van de vlieghoogte. Het zou ons echter te ver voeren hier dieper op in te gaan. Wel moge hieruit blijken dat een nauwkeurige berekening van zoo'n trefferpatroon van te voren strikt noodza- 516

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 64