kunnen dragen. Dit postuleert o.a. dat de vliegerartsen, indien
eenigszins mogelijk, zelf moeten leeren vliegen.
De eischen, waaraan een militair vlieger moet voldoen, kunnen
wij verdeelen in twee groepen en wel
1. de psychische (characterologische, moreele en intellectueele)
en
2. de physieke (lichamelijke en zintuigelijke).
ad 1.
Ondanks menigvuldige pogingen is het den psychotechnici tot
nu toe nog niet gelukt om een goed gefundeerde analyse te maken
van het beroep van vlieger. Wanneer wij dus zeggen dat de vlieger
moet beschikken over „flying spirit", geven wij daarmede een
woord zonder meer. Want van het ingewikkelde complex van
psychische factoren, hetwelk wij onder dit woord samenvatten,
kunnen bij het laboratoriumonderzoek maar enkele functies
worden onderzocht, terwijl wij vreemd blijven staan tegenover
de uitingen van dit geheele complex, dat ten slotte de persoon
lijkheid vormt.
De knapste psychotechnicus kan niet voorspellen hoe iemand
zal reageeren op dreigend doodsgevaar. In de eerste plaats is het
de vraag of de betrokken persoon zijn benarde omstandigheden
werkelijk realiseert als levensgevaar. Ten tweede kunnen wij de
werkelijkheid nooit nabootsen, aangezien de proefpersoon heel
goed weet dat wij hem in het laboratorium niet mogen brengen
in een levensgevaarlijke positie, al kunnen wij hem voor een
verkeerde of te trage reactie dan ook straffen met bijv. een
gevoeligen electrischen schok. Hij wéét dat hij er toch zonder
kleerscheuren van zal afkomen. De psychotechnische experimen
ten zijn wel aardig en kunnen een indruk geven van des candi-
daten mentaliteit en karakter, doch zij kunnen slechts een klein
deel van de persoonlijkheid benaderen en het is derhalve weten
schappelijk niet te verdedigen om op grond van een dergelijk
onderzoek te beslissen over iemands toekomst.
Hetzelfde betoog geldt mutatis mutandis voor het experimenteel
psychologisch c.q. typologisch onderzoek.
Schr. heeft hiermede in het kort een nadere verklaring gegeven
van zijn op pag. 520 geuite meening, dat 't psychotechnisch onder
zoek alsnog geen waarde heeft voor de selectie der vliegers. Hij
staat in die meening niet alleen. Zoo heeft bijv. in 1937 de zenuw
arts Prof. Dr. H. Lottig, directeur van het Institut für Luftfahrt-
medizin der Hamburgsche Universiteit, sprekend over den
„nervous strain" van het vliegen, het volgende geschreven „die
überzeugten Anhanger der psychotechnischen Untersuchungen
mögen sich fragen, wie sie diese seelischen Erschütterungen oder
auch nur das fast bei allen Fliegern auch den nicht nervös
veranlagten schon bei geringeren Aufregungen immer wieder-
522