11. UIT DE Ie KAMER. Aan de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de Ie Kamer op de begrooting van Nederlandsch-Indië 1939 ontleenen wij het volgende 554 IV. OPMERKINGEN OVER DE VERDEDIGING VAN NEDERLANDSCH-INDIË. In verband met de in het Voorloopig Verslag naar voren gebrachte desiderata nopens de uitbreiding der maritieme middelen, bestemd voor de verdediging van Nederlandsch-Indië, moge de ondergeteekende vooropstellen, dat vlootuitbreiding een aangelegenheid is, welke niet hem alleen aangaat, en dat bijgevolg bezwaarlijk van hem kan worden verlangd, dat hij zich terzake op eigen gezag uitspreekt. Onder deze omstandigheden veroorlooft hij zich te verwijzen naar hetgeen door den Minister van Defensie reeds aan de Kamer werd medegedeeld in de vergadering van 22 Februari jl. (Handelingen blz. 334), namelijk, dat aan de maritieme instanties, ressorteerende onder het Departement van Defensie, reeds de opdracht werd verstrekt, verschillende plannen uit te werken en gegevens te verzamelen, ten einde gereed te zijn, indien de Regeering Zich door de omstandigheden genoopt zou zien plannen van verder strekkenden aard dan die, welke de Kamer reeds bekend zijn. Deze arbeid is inmiddels voltooid, zoodat een beslissing eerlang kan worden tegemoet gezien. Hoewel de ondergeteekende voor het oogenblik niet over voldoende gegevens beschikt om te beoordeelen hoeveel de bouw van een nieuwe vlootbasis zou kosten, kan zij zonder vrees voor tegenspraak mede- deelen, dat daarmede in elk geval verscheiden tientallen millioenen gemoeid zouden zijn en dat de exploitatie ettelijke millioenen s jaars meer zou kosten dan voor Soerabaia noodig zijn. Mede wijl hij niet de urgentie kan erkennen van den bouw van een nieuwe oorlogshaven, schaart hij zich aan de zijde der leden, die een zoodanigen bouw ontrieden. Den leden, die een pleidooi hielden voor uitbreiding van het aantal watervliegtuigen, omdat deze voor een doeltreffende verdediging van meer belang zouden zijn te achten dan landvliegtuigen, zulks met het oog op de kwetsbaarheid van de in onzen Archipel gelegen vliegkampen, moge de ondergeteekende tegemoetvoeren, dat z.i. beide soorten vliegtuigen voor de verdediging van Nederlandsch-Indië noodzakelijk zijn. Tegen het vernielen van de voor de legervliegtuigen bestemde basisterreinen door vliegtuigen van vliegkampschepen zijn de noodige voorzorgsmaatregelen getroffen, terwijl het meerendeel der in de Buitengewesten geprojecteerde basisterreinen voor landvliegtuigen door diep-inwaartsche ligging tegen beschieting van uit zee afdoende veilig is gesteld. Dit, gevoegd ook bij de omstandigheid, dat de Glenn-Martin legervliegtuigen een actieradius hebben van rond 2000

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 104