Samenstelling van de colonne.
De colonne, onder commando van Overste G. C. E. Van
Daalen, had bij vertrek een sterkte van 10 brigades maréchaussée,
ingedeeld in twee halve divisie's. Divisie-commandanten en inge
deelde officieren hadden allen hun naam op het gebied der
patrouille-actie verdiend. Wij noemen slechts als eerste Kapi
tein W. B. J. A. Scheepens, een der groote mannen, die het K.N.-I.L.
in zijn rangen heeft geteld. (De latere Overste Scheepens werd,
zooals wel bekend, in 1913 te Sigli tijdens een Meusapatzitting
verraderlijk door een Atjeher met een rentjongsteek vermoord).
Voorts noemen wij namen als Christoffel en Watrin, welke voor
degenen, die onze krijgsgeschiedenis van de laatste 40 jaren
bestudeerd hebben, geen onbekenden zijn. Met den geneeskun
digen dienst was belast de Officier van Gezondhied der 2e klasse
H. M. Neeb. Voorts ging van den topografischen dienst mede de
Eerste Luitenant G. E. Hoedt.
De trein bestond uit 450 inlandsche veroordeelden en 12 man
treinsoldaten.
Als curiositeit moge hier een korte beschrijving van den trein
volgen, te meer waar hierdoor een vergelijking met de betrekke
lijke luxe, welke de huidige officieren en troep tijdens het pa-
trouillewerk genieten, mogelijk is. Per officier waren ingedeeld
2 dragers, elk met maximum 15 kg. Veel is dat inderdaad niet, te
meer daar op een tocht van ongeveer 3 maanden werd gerekend.
Hiertegenover staat, dat door de officieren gezamenlijk menage
werd gevoerd. De rest der inlandsche veroordeelden was bestemd
voor ambulance, reserve vivres, enz. Groeps- of brigadezeilen
bestonden nog niet, evenmin als verlichtingsmiddelen, gelijk onze
opvouwbare kaarslantaarns; wel waren aanwezig een aantal petro-
leumbranders, waarvoor tevens 60 blikken petroleum werden
medegevoerd.
Tot slot zij gemeld, dat van dezen tocht ook werd gebruik ge
maakt om onzen huidigen bamboehoed te beproeven. Luit. Kem-
pees merkt in zijn aangehaalde boek over dezen tocht op, dat
de hoeden zeer in den smaak van den troep vielen, en dat bij het
einde van den tocht, niettegenstaande verliezen en evacuaties,
het aantal bamboehoeden nog ongeveer even groot was als bij
den aanvang.
Tocht.
Wij moeten nog even teruggrijpen naar de voorgeschiedenis van
den tocht. De Gajolanden rondom de Laut Tawar waren reeds voor
de komst van de colonne door onze troepen bezocht. Met de Gajo
Loeös was dit niet het geval. Wel was in 1903 een colonne maré
chaussée sterk 3 brigades, onder commando van den toenmaligen
Kapitein Colijn, van de Lautstreek uit vertrokken om te trach-
600