(en komt het nu nog voor) dat één kampong bij twéé van zulke
Tjekschappen behoort. Elk Tjekschap is wederom onder te ver-
deelen in kleinere onderdeelen. Het aantal van deze „onderdeelen"
(welke door den Gajoër ,,Blah" worden genoemd) was van origine
vijf en was ontstaan door splitsing van den oorspronkelijken stam,
welke laatste door toeneming van het zielental niet, of moeilijk,
meer onder eenhoofdig bestuur was te houden. Verschillende van
deze Tjekschappen telden echter meer .Blah's", terwijl er ook
met minder voorkwamen. De buitengewoon ontwikkelde vrijheids
zin en zucht naar onafhankelijkheid der Gajoërs waren van deze
splitsing voor een deel de reden. Een ander bewijs voor dezen
vrijheidszin en dit gevoel van onafhankelijkheid is o.m. het feit,
dat verschillende van deze „Blah's" zich tijdens het tijdperk van
onze bestuursbemoeienis hebben getracht los te maken van hun
Radja Tjek om een zelfstandig Tjekschap te vormen. Uiteraard
is hier uit practische overwegingen door ons bestuur ingegrepen,
en deze verdere splitsing niet toegestaan.
Onder deze Radja Tjek's bevonden zich eenigen, die meer
invloed en gezag hadden dan de anderen. In den loop der tijden
erkenden de Gajoërs de opperheerschappij van den Sultan
van Atjeh deze zag echter wel in, dat een contact met al deze
hoofden uitgesloten was. Daarom benoemde de Sultan den meest
invloedrijken Radja Tjek tot Keudjeuroen, en kreeg deze func
tionaris als teeken zijner waardigheid van den Sultan een soort
kris, Bawar genaamd, een wapen dat nu nog in hooge vereering
is. Alle bestuurszaken gingen via dezen Keudjeuroen naar den
Sultan. De waarde, welke aan het b'jzit van deze Bawar wordt
gehecht is zeer groot. De huidige Keudjeuroen heeft dit wapen
niet in zijn bezithet berust bij een familielid van hem. Op
allerlei wijzen poogt hij echter in het bezit van deze Bawar te
komen.
595
Als staaltje hoeveel hoofden en bevolking aan het bezit van zoo'n
waardigheidsteeken hechten diene het volgende
Een van de bekendste officieren-bestuurders van het Gajoland
is de Kapitein Kaniesz geweest, ten rechte genoemd de vader van
de Gajcërs. Bedoeld officier heeft het bestuur in de Gajolanden
gevoerd van 1912 tot 1925 en hield bij zijn vertrek vendutie. Op deze
vendutie is door den toenmaliger. Keudjeuroen een oude officiers
sabel van Kapitein Kaniesz gekocht. In 1934 na een nieuwe
„mislukte" actie om de „Bawar" terug te krijgen kwam de Keu
djeuroen bij den toenmaligen Fgd. Controleur met het verzoek hem
een adres te geven, alwaar men sabels kan laten opknappen. Het
bleek toen, dat het zijn plan was de sabel van Kapitein Kaniesz
opnieuw te laten vernikkelen, de kling van vele Arabische motieven
te laten voorzien en vervolgens door een actie van ondergeschikten
van hem deze sabel bij de bevolking als een soort nieuwe „Bawar"
in te voeren. Uiteraard werd hierop van bestuurszijde niet ingegaan,
wat evenwel niet kon verhinderen, dat de Keudjeuroen bij iedere
voorkomende gelegenheid met deze sabel pronkte.