van groot belang is, niet alleen de doortocht, doch ook elke andere
vorm van verblijf door troepen van oorlogvoerenden op neutraal
gebied niet is toegestaan. Men betreedt hiermede reeds het terrein
van het „droit d'asyle", behandeld in Hoofdstuk II van het L.O.V.
Uit hetgeen bijv. von Waldkirch opmerkt blijkt wel, dat het trek
ken van een juiste grens wel eens moeilijk is S. is van meening,
dat het verbod van doortocht ook geldt in gevallen waarin van een
eigenlijken doortocht geen sprake is en noemt met name patrouil
les, die zich om ©enigerlei reden op onzijdig gebied begeven met
de bedoeling, langs denzelfden weg terug te keeren dan wel daar
waarnemingsposten te betrekken (afgaande op de ontstaansreden
van art. 2 is in deze gevallen n.o.m. geen sprake van den doortocht,
dien dat artikel op het oog heeft) en afdeelingen, die zich op dat
gebied aan de wapenwerking van of gevangenneming door den
vijand willen onttrekken (hier heeft men kennelijk te doen met
het asylrecht 40). Bepaalt men zich tot den eigenlijken doortocht,
dan kan men met prof. Frangois zeggen „Het betreden van
onzijdig gebied door de strijdkrachten der belligerenten is ver
boden. Dit brengt in de eerste plaats mede, dat de strijdkrachten
in militair verhand de grens niet mogen overschrijden" 41) (wij
cursiveer en)
Dit alles is echter theorie, terwijl het hier gaat om de practijk.
Deze in beschouwing nemend, waarbij wij ons hier om practische
redenen niet zullen beperken tot den eigenlijken doortocht, wijzen
wij in de eerste plaats op het eerste tot Hoofdstuk II van het
L.O.V. behoorende artikel 11 waarvan de aanhef luidt „De onzij
dige Mogendheid, die op haar grondgebied troepen toelaat, tot
de oorlogvoerenden behoorende, interneert dezem.a.w.,
de onzijdige Mogendheid bepaalt zelf, of zij dien troepen den toe
gang tot haar gebied weigert of toestaatin het laatste geval is
zij echter verplicht, hen te interneeren. In het algemeen staat men
toelating toe zie art. 3 van de Nederlandsche neutraliteits-
proclamatie van 1914 (bijlage II) en art. 4 van de Italiaansche wet
van 1938 (bijlage VIII).
Een volgend punt is, wat onder „troepen" moet worden verstaan.
Blijkens art. 1 van het Haagsch Reglement zijn dit niet slechts
verbanden, behoorend tot het leger, de daartoe behoorende vrij
willigerskorpsen en militiën i2) inbegrepen, doch mede (afdeelin-
697
40) Somlo-Walz, blz. 41 resp. 43.
41) Frangois, blz. 194.
4S) Blijkens de ter conferentie gevoerde besprekingen slaat dit niet op de
militie die wij kennen doch, evenals het woord vrijwilligerskorpsen, op min
of meer geïmproviseerde („ongeregelde") troepen in tegenstelling tot de
georganiseerde strijdkrachten van het leger. Zie van Oordt, blz. 39, alwaar
tevens een nadere uiteenzetting wordt gegeven van de vier voorwaarden van
art. 1 van het Haagsch Reglement.