Een interneeringsplicht bestaat dan ook niet hoewel het theoretisch juist is, dat de onzijdige Mogendheid, die deserteurs vrijlaat, hen in staat stelt, zich over haar gebied naar de tegenpartij te begeven. 4S). Terecht merkt Wijnveldt op, dat zulks als regel zal geschieden door enkelingen, die bovendien hun bedoeling niet zul len kenbaar maken, zoodat de theoretisch juiste stelling door de practijk wordt teniet gedaan 49). Doch zelfs indien betrokkenen hun bedoeling wel kenbaar zouden maken, bestaat nog gerechte twijfel, of de onzijdige Mogendheid verplicht zou zijn, te verhin deren dat daaraan uitvoering wordt gegeven art. 6 L.O.V. bepaalt immers, dat haar verantwoordelijkheid niet wordt gemoeid door het feit, dat afzonderlijke personen de grens overtrekken om bij een der oorlogvoerenden dienst te nemen. Uiteraard staat het de onzijdige Mogendheid vrij, deserteurs die op haar gebied blijven, een verblijfplaats aan te wijzen dit is een maatregel van inwendige veiligheid, welke artikel 13 L.O.V. toestaat t.a.v. ontvluchte krijgsgevangenen. De Nederlandsche Regeering heeft in 1914 Haar standpunt als volgt uiteengezet. Hieruit volgt, dat personen, die over de grens komen onder mededeeling dat zij deserteur zijn, dienen te worden geïnterneerd in afwachting van een nadere beslissing van de Regeering so) In 19141918 deed de Nederlandsche Regeering eveneens inter neeren de burgerpersonen van wie uit eenig militair herkennings- teeken als militair zakboekje a.a. bleek, dat zij in dienstverband stonden tot het leger van een der oorlogvoerenden. Niet geïnter neerd daarentegen werden zij, die uitsluitend als burgers en buiten eenig dienstverband met de krijgsoperaties, bijv. voor het voeren van besprekingen, het afsluiten van contracten en familie bezoek, de Nederlandsch gebied kwamen, ook al bekleedden zij een militaire functie bij de strijdmacht 51), en de militairen, belast met bijzondere zendingen (militaire attaché's, leden van militaire missiën a.a.)die tevoren van de Regeering verlof tot binnenkomst hadden verkregen. 701 „De Nederlandsche Regeering is van oordeel, dat deserteurs ten opzichte van de onzijdige Mogendheid, wier grondgebied zij betreden, hun karakter van oorlogvoerende hebben verloren en dientengevolge niet behooren te worden geïnterneerd. Tot hun vrijlating kan onder- tusschen eerst worden overgegaan, nadat de onzijdige Mogendheid uit een eigen zelfstandig onderzoek nopens de feitelijke omstandigheden, waaronder de grensoverschrijding heeft plaats gehad, zoo noodig aan gevuld door een onderzoek naar de vraag of de betrokken militairen in hun eigen land als deserteur worden beschouwd en deswege zijn veroordeeld, de volkomen zekerheid heeft verkregen, dat de voor- loopig door haar geïnterneerde militairen inderdaad deserteurs zijn". 48) Kunz, blz. 231. Wijnveldt, blz. 93. E0) Oranjeboeken, II, blz. 32. 51) Frangois, blz. 497.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1939 | | pagina 27